< Psalmen 9 >
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 64 65 66 67 68 69 70 71 72 73 74 75 76 77 78 79 80 81 82 83 84 85 86 87 88 89 90 91 92 93 94 95 96 97 98 99 100 101 102 103 104 105 106 107 108 109 110 111 112 113 114 115 116 117 118 119 120 121 122 123 124 125 126 127 128 129 130 131 132 133 134 135 136 137 138 139 140 141 142 143 144 145 146 147 148 149 150
1)Een psalm van David, voor den opperzangmeester,1) op Muth-Labben.2)3)
2)Ik zal den HEERE loven met mijn ganse hart; ik zal al Uw wonderen vertellen.
3)In U zal ik mij verblijden, en van vreugde opspringen; ik zal Uw Naam psalmzingen, o Allerhoogste!
4)Omdat mijn vijanden achterwaarts4) gekeerd, gevallen en vergaan zijn van Uw5) aangezicht.
5)Want Gij hebt mijn recht en mijn rechtszaak afgedaan; Gij hebt gezeten op den troon,7) o Rechter, der gerechtigheid.6)8)
6)Gij hebt de heidenen gescholden,9) den goddeloze verdaan, hun naam uitgedelgd, tot in eeuwigheid en altoos.
7)O vijand! zijn de10) verwoestingen voleind in eeuwigheid, en hebt gij de steden uitgeroeid? Hunlieder11) gedachtenis is met hen vergaan.
8)Maar de HEERE zal in eeuwigheid zitten;12) Hij heeft Zijn troon bereid ten gerichte.
9)En Hij Zelf zal de wereld13) richten in gerechtigheid, en de volken oordelen in rechtmatigheden.14)
10)En de HEERE zal een Hoog Vertrek zijn voor den verdrukte, een Hoog Vertrek in tijden15) van benauwdheid.
11)En die Uw Naam kennen,16) zullen op U vertrouwen, omdat Gij, HEERE, niet hebt verlaten degenen, die U zoeken.17)
12)Psalmzingt den HEERE, Die te Sion woont; verkondigt onder de volken Zijn daden.18)
13)Want Hij zoekt19) de bloedstortingen,20) Hij gedenkt21) derzelve; Hij vergeet het geroep22) der ellendigen23) niet.
14)Wees mij genadig, HEERE, zie mijn ellende aan, van mijn haters mij aangedaan, Gij, Die mij verhoogt uit de poorten24) des doods;
15)Opdat ik26) Uw gansen lof in de poorten der dochter25) van Sion vertelle, dat ik mij verheuge in Uw heil.
16)De heidenen zijn gezonken in de groeve, die zij gemaakt hadden; hunlieder voet is gevangen in het net, dat zij verborgen hadden.
17)De HEERE is bekend27) geworden; Hij heeft recht gedaan; de goddeloze is verstrikt in het werk zijner handen! Higgajon,28) Sela.
18)De goddelozen zullen terugkeren, naar de hel29) toe, alle30) godvergetende heidenen.
19)Want de nooddruftige zal niet voor altoos vergeten worden, noch de verwachting der ellendigen in eeuwigheid verloren zijn.
20)Sta op,31) HEERE, laat de mens zich32) niet versterken; laat de heidenen voor Uw aangezicht geoordeeld worden.
21)O HEERE! jaag33) hun vreze aan; laat de heidenen weten, dat zij mensen34) zijn. Sela.