|
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
19
20
21
22
23
24
25
26
27
28
29
30
31
32
33
34
35
36
37
38
39
40
41
42
43
44
45
46
47
48
49
50
51
52
53
54
55
56
57
58
59
60
61
62
63
64
65
66
67
68
69
70
71
72
73
74
75
76
77
78
79
80
81
82
83
84
85
86
87
88
89
90
91
92
93
94
95
96
97
98
99
100
101
102
103
104
105
106
107
108
109
110
111
112
113
114
115
116
117
118
119
120
121
122
123
124
125
126
127
128
129
130
131
132
133
134
135
136
137
138
139
140
141
142
143
144
145
146
147
148
149
150
|
1) | Een psalm van David, voor den opperzangmeester,1) op de Neginoth, op de Scheminith.2)3) |
2) | O HEERE, straf mij niet in Uw toorn, en kastijd mij niet in Uw grimmigheid! |
3) | Wees mij genadig, HEERE, want ik ben verzwakt;4) genees mij, HEERE, want mijn beenderen zijn verschrikt. |
4) | Ja, mijn ziel is zeer verschrikt; en Gij, HEERE, hoe lange?5) |
5) | Keer weder,6) HEERE, red mijn ziel; verlos mij, om Uwer goedertierenheid wil. |
6) | Want in den dood is Uwer geen gedachtenis; wie zal U loven in het graf?7) |
7) | Ik ben moede van mijn zuchten; ik doe mijn bed den gansen8) nacht zwemmen;9) ik doornat mijn bedstede met mijn tranen. |
8) | Mijn oog is doorknaagd10) van verdriet, is veroud, vanwege al mijn tegenpartijders.11)12) |
9) | Wijkt13) van mij, al gij werkers der ongerechtigheid; want de HEERE heeft de stem mijns geweens gehoord. |
10) | De HEERE heeft mijn smeking gehoord; de HEERE zal mijn gebed aannemen. |
11) | Al mijn vijanden zullen zeer beschaamd en verbaasd worden; zij zullen terugkeren, zij zullen in een ogenblik14) beschaamd worden. |