|
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
19
20
21
22
23
24
25
26
27
28
29
30
31
32
33
34
35
36
37
38
39
40
41
42
43
44
45
46
47
48
49
50
51
52
53
54
55
56
57
58
59
60
61
62
63
64
65
66
67
68
69
70
71
72
73
74
75
76
77
78
79
80
81
82
83
84
85
86
87
88
89
90
91
92
93
94
95
96
97
98
99
100
101
102
103
104
105
106
107
108
109
110
111
112
113
114
115
116
117
118
119
120
121
122
123
124
125
126
127
128
129
130
131
132
133
134
135
136
137
138
139
140
141
142
143
144
145
146
147
148
149
150
|
1) | Een psalm van David. Ik zal van goedertierenheid1) en recht zingen; U zal ik psalmzingen, o HEERE! |
2) | Ik zal verstandelijk handelen in den oprechten weg; wanneer2) zult Gij tot mij komen? Ik zal in het midden3) mijns huizes wandelen, in oprechtigheid mijns harten. |
3) | Ik zal geen Belialsstuk voor mijn ogen stellen; ik haat het doen der afvalligen,5) het zal6) mij niet aankleven.4) |
4) | Het verkeerde7) hart zal van mij wijken; den boze8) zal ik niet kennen.9) |
5) | Die zijn naaste in het heimelijke achterklapt;10) dien zal ik verdelgen; die hoog van ogen is, en trots11) van hart, die zal ik niet vermogen. |
6) | Mijn ogen zullen zijn op de getrouwen in het land, dat zij bij mij zitten;12) die in den oprechten weg wandelt, die zal mij13) dienen. |
7) | Wie bedrog pleegt, zal binnen mijn14) huis niet blijven; die leugenen spreekt, zal voor mijn ogen niet bevestigd worden. |
8) | Allen morgen15) zal ik alle goddelozen des lands verdelgen, om uit de stad des HEEREN alle werkers der ongerechtigheid uit te roeien. |