< Psalmen 101 >
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 64 65 66 67 68 69 70 71 72 73 74 75 76 77 78 79 80 81 82 83 84 85 86 87 88 89 90 91 92 93 94 95 96 97 98 99 100 101 102 103 104 105 106 107 108 109 110 111 112 113 114 115 116 117 118 119 120 121 122 123 124 125 126 127 128 129 130 131 132 133 134 135 136 137 138 139 140 141 142 143 144 145 146 147 148 149 150
1)Een psalm van David. Ik zal van goedertierenheid1) en recht zingen; U zal ik psalmzingen, o HEERE!
2)Ik zal verstandelijk handelen in den oprechten weg; wanneer2) zult Gij tot mij komen? Ik zal in het midden3) mijns huizes wandelen, in oprechtigheid mijns harten.
3)Ik zal geen Belialsstuk voor mijn ogen stellen; ik haat het doen der afvalligen,5) het zal6) mij niet aankleven.4)
4)Het verkeerde7) hart zal van mij wijken; den boze8) zal ik niet kennen.9)
5)Die zijn naaste in het heimelijke achterklapt;10) dien zal ik verdelgen; die hoog van ogen is, en trots11) van hart, die zal ik niet vermogen.
6)Mijn ogen zullen zijn op de getrouwen in het land, dat zij bij mij zitten;12) die in den oprechten weg wandelt, die zal mij13) dienen.
7)Wie bedrog pleegt, zal binnen mijn14) huis niet blijven; die leugenen spreekt, zal voor mijn ogen niet bevestigd worden.
8)Allen morgen15) zal ik alle goddelozen des lands verdelgen, om uit de stad des HEEREN alle werkers der ongerechtigheid uit te roeien.