|
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
19
20
21
22
23
24
25
26
27
28
29
30
31
32
33
34
35
36
37
38
39
40
41
42
43
44
45
46
47
48
49
50
51
52
53
54
55
56
57
58
59
60
61
62
63
64
65
66
67
68
69
70
71
72
73
74
75
76
77
78
79
80
81
82
83
84
85
86
87
88
89
90
91
92
93
94
95
96
97
98
99
100
101
102
103
104
105
106
107
108
109
110
111
112
113
114
115
116
117
118
119
120
121
122
123
124
125
126
127
128
129
130
131
132
133
134
135
136
137
138
139
140
141
142
143
144
145
146
147
148
149
150
|
1) | Een lied Hammaaloth.1) O HEERE!2) gedenk aan David,3) aan al zijn lijden; |
2) | Dat hij den HEERE gezworen heeft, den Machtige4) Jakobs gelofte gedaan5) heeft, zeggende: |
3) | Zo ik in de tent6) mijns huizes inga,7) zo ik op de koets van mijn bed klimme!8) |
4) | Zo ik mijn ogen slaap geve,9) mijn oogleden sluimering; |
5) | Totdat ik voor den HEERE10) een plaats11) gevonden zal hebben,12) woningen13) voor den Machtige14) Jakobs! |
6) | Ziet, wij hebben van haar gehoord15) in Efratha;16) wij hebben haar17) gevonden in de velden van Jaar.18) |
7) | Wij zullen in Zijn woningen19) ingaan, wij zullen ons nederbuigen voor20) de voetbank21) Zijner voeten. |
8) | Sta op,22) HEERE! tot Uw rust,23) Gij en de24) ark Uwer sterkte! |
9) | Dat Uw priesters bekleed worden25) met gerechtigheid, en dat Uw gunstgenoten26) juichen. |
10) | Weer het27) aangezicht Uws Gezalfden28) niet af, om Davids,29) Uws knechts wil. |
11) | De HEERE heeft David de waarheid30) gezworen, waarvan Hij niet wijken zal, zeggende: Van de vrucht31) uws buiks zal Ik op uw troon32) zetten. |
12) | Indien uw zonen Mijn verbond33) zullen houden, en Mijn getuigenissen,34) die Ik hun leren zal; zo zullen ook hun zonen tot in eeuwigheid35) op uw troon zitten. |
13) | Want de HEERE heeft Sion verkoren,36) Hij heeft het begeerd tot Zijn woonplaats, zeggende: |
14) | Dit is Mijn rust tot in eeuwigheid, hier zal Ik wonen, want Ik heb ze begeerd.37) |
15) | Ik zal haar kost38) rijkelijk zegenen,39) haar nooddruftigen zal Ik met brood verzadigen. |
16) | En haar priesters zal Ik met heil bekleden,40) en haar gunstgenoten41) zullen zeer juichen.42) |
17) | Daar zal Ik43) David een hoorn doen uitspruiten; Ik heb voor Mijn Gezalfde44) een lamp toegericht.45) |
18) | Ik zal zijn vijanden46) met schaamte47) bekleden; maar op hem zal zijn kroon48) bloeien.49) |