|
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
19
20
21
22
23
24
25
26
27
28
29
30
31
32
33
34
35
36
37
38
39
40
41
42
43
44
45
46
47
48
49
50
51
52
53
54
55
56
57
58
59
60
61
62
63
64
65
66
67
68
69
70
71
72
73
74
75
76
77
78
79
80
81
82
83
84
85
86
87
88
89
90
91
92
93
94
95
96
97
98
99
100
101
102
103
104
105
106
107
108
109
110
111
112
113
114
115
116
117
118
119
120
121
122
123
124
125
126
127
128
129
130
131
132
133
134
135
136
137
138
139
140
141
142
143
144
145
146
147
148
149
150
|
1) | Een psalm van David, als hij vlood voor het aangezicht van zijn zoon Absalom. |
2) | O HEERE! hoe zijn mijn tegenpartijders vermenigvuldigd;1) velen staan tegen mij op.2)3)4) |
3) | Velen zeggen van mijn ziel: Hij heeft geen heil bij God. Sela. |
4) | Doch Gij, HEERE! zijt een Schild voor mij,5) mijn eer, en6) Die mijn hoofd opheft.7) |
5) | Ik riep met mijn stem tot den HEERE, en Hij verhoorde mij van den berg Zijner heiligheid.8) Sela. |
6) | Ik lag neder9) en sliep; ik ontwaakte, want de HEERE ondersteunde mij. |
7) | Ik zal niet vrezen voor tienduizenden des volks, die zich rondom tegen mij zetten. |
8) | Sta op,10) HEERE, verlos mij, mijn God; want Gij hebt al mijn vijanden op het kinnebakken geslagen; de tanden12) der goddelozen hebt Gij verbroken.11) |
9) | Het heil is des HEEREN;13) Uw zegen is over14) Uw volk. Sela. |