|
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
19
20
21
22
23
24
25
26
27
28
29
30
31
32
33
34
35
36
37
38
39
40
41
42
43
44
45
46
47
48
49
50
51
52
53
54
55
56
57
58
59
60
61
62
63
64
65
66
67
68
69
70
71
72
73
74
75
76
77
78
79
80
81
82
83
84
85
86
87
88
89
90
91
92
93
94
95
96
97
98
99
100
101
102
103
104
105
106
107
108
109
110
111
112
113
114
115
116
117
118
119
120
121
122
123
124
125
126
127
128
129
130
131
132
133
134
135
136
137
138
139
140
141
142
143
144
145
146
147
148
149
150
|
1) | Een psalm van David, voor den opperzangmeester.1) Ik betrouw op den HEERE; hoe zegt gijlieden2) tot mijn ziel: Zwerft henen naar ulieder gebergte, als een vogel?3) |
2) | Want ziet,4) de goddelozen spannen den boog, zij schikken hun pijlen op de pees, om in het donkere5) te schieten naar de oprechten van harte. |
3) | Zekerlijk, de fondamenten6) worden omgestoten; wat heeft de rechtvaardige bedreven? |
4) | De HEERE is in het paleis7) Zijner heiligheid, des HEEREN troon is in den hemel; Zijn ogen aanschouwen, Zijn oogleden proeven8) de mensenkinderen. |
5) | De HEERE proeft9) den rechtvaardige; maar den goddeloze, en dien, die geweld liefheeft, haat Zijn ziel.10) |
6) | Hij zal op de goddelozen regenen strikken,11) vuur12) en zwavel; en een geweldige stormwind zal het deel huns13) bekers zijn. |
7) | Want de HEERE is rechtvaardig, Hij heeft gerechtigheden14) lief; Zijn aangezicht aanschouwt15) den oprechte.16) |