|
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
19
20
21
22
23
24
25
26
27
28
29
30
31
32
33
34
35
36
37
38
39
40
41
42
43
44
45
46
47
48
49
50
51
52
53
54
55
56
57
58
59
60
61
62
63
64
65
66
67
68
69
70
71
72
73
74
75
76
77
78
79
80
81
82
83
84
85
86
87
88
89
90
91
92
93
94
95
96
97
98
99
100
101
102
103
104
105
106
107
108
109
110
111
112
113
114
115
116
117
118
119
120
121
122
123
124
125
126
127
128
129
130
131
132
133
134
135
136
137
138
139
140
141
142
143
144
145
146
147
148
149
150
|
1) | Een psalm van David, voor den opperzangmeester.1)2)3)4) |
2) | Toen de profeet Nathan tot hem was gekomen, nadat hij tot Bathseba was ingegaan. |
3) | Wees mij genadig, o God! naar Uw goedertierenheid; delg mijn overtreding uit, naar de grootheid Uwer barmhartigheden. |
4) | Was mij wel van5) mijn ongerechtigheid, en reinig mij van mijn zonde. |
5) | Want ik ken mijn overtredingen, en mijn zonde is steeds voor mij.6) |
6) | Tegen U, U alleen,7) heb ik gezondigd, en gedaan, dat kwaad8) is in Uw ogen; opdat Gij rechtvaardig9) zijt in Uw spreken, en rein zijt in Uw richten. |
7) | Zie, ik ben in ongerechtigheid10) geboren,11) en in zonde heeft mij mijn moeder ontvangen.12) |
8) | Zie, Gij hebt lust tot waarheid13) in het binnenste,14) en in het verborgene15) maakt Gij mij wijsheid bekend. |
9) | Ontzondig mij met hysop,16) en ik zal rein zijn; was mij, en ik zal witter zijn dan sneeuw. |
10) | Doe mij vreugde en blijdschap horen;17) dat de beenderen18) zich verheugen, die Gij verbrijzeld hebt. |
11) | Verberg19) Uw aangezicht van mijn zonden, en delg20) uit al mijn ongerechtigheden. |
12) | Schep21) mij een rein hart, o God! en vernieuw in het binnenste van mij een vasten22) geest. |
13) | Verwerp23) mij niet van Uw aangezicht, en neem Uw Heiligen Geest24) niet van mij. |
14) | Geef mij weder de vreugde25) Uws heils; en de vrijmoedige26) geest ondersteune mij. |
15) | Zo zal27) ik den overtreders Uw wegen leren; en de zondaars zullen zich tot U bekeren. |
16) | Verlos mij van bloedschulden,28) o God, Gij, God mijns heils! zo zal mijn tong Uw gerechtigheid29) vrolijk roemen. |
17) | Heere, open30) mijn lippen, zo zal mijn mond Uw lof verkondigen. |
18) | Want Gij hebt geen lust31) tot offerande, anders zou ik ze geven; in brandofferen hebt Gij geen behagen. |
19) | De offeranden Gods zijn32) een gebroken33) geest; een gebroken en verslagen34) hart zult Gij, o God! niet verachten. |
20) | Doe wel bij Sion naar Uw36) welbehagen; bouw de muren van Jeruzalem op.35) |
21) | Dan zult Gij lust hebben aan de offeranden der gerechtigheid,37) aan brandoffer en een offer,38) dat gans verteerd wordt; dan zullen zij varren39) offeren op Uw altaar. |