< Psalmen 94 >
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 64 65 66 67 68 69 70 71 72 73 74 75 76 77 78 79 80 81 82 83 84 85 86 87 88 89 90 91 92 93 94 95 96 97 98 99 100 101 102 103 104 105 106 107 108 109 110 111 112 113 114 115 116 117 118 119 120 121 122 123 124 125 126 127 128 129 130 131 132 133 134 135 136 137 138 139 140 141 142 143 144 145 146 147 148 149 150
1)O God der wraken!1) o HEERE, God der wraken! verschijn blinkende.2)
2)Gij, Rechter3) der aarde! verhef U;4) breng vergelding weder over de hovaardigen.
3)Hoe lang zullen de goddelozen, o HEERE! hoe lang zullen de goddelozen van vreugde5) opspringen?
4)Uitgieten? hard spreken? alle werkers der ongerechtigheid zich beroemen?
5)O HEERE! zij verbrijzelen Uw volk, en zij verdrukken Uw erfdeel.6)
6)De weduwe en den vreemdeling doden zij, en zij vermoorden de wezen.
7)En zeggen: De HEERE ziet het niet, en de God van Jakob merkt het niet.
8)Aanmerkt, gij onvernuftigen7) onder het volk! en gij dwazen! wanneer zult gij verstandig worden?
9)Zou Hij, Die het oor plant, niet horen? zou Hij, Die het oog formeert, niet aanschouwen?
10)Zou Hij, Die de heidenen8) tuchtigt, niet straffen, Hij, Die den mens9) wetenschap leert?
11)De HEERE weet de gedachten des mensen, dat zij ijdelheid zijn.
12)Welgelukzalig is de man, o HEERE! dien Gij tuchtigt,10) en dien Gij leert uit Uw wet,
13)Om hem rust te geven van de kwade dagen; totdat de kuil11) voor den goddeloze gegraven wordt.
14)Want de HEERE zal Zijn volk niet begeven, en Hij zal Zijn erve niet verlaten.
15)Want het oordeel zal12) wederkeren tot de gerechtigheid; en alle oprechten van hart zullen hetzelve navolgen.13)
16)Wie zal voor mij staan tegen14) de boosdoeners? Wie zal zich voor mij stellen tegen de werkers der ongerechtigheid?
17)Ten ware dat de HEERE mij een Hulp geweest ware, mijn ziel had bijna16) in de stilte17) gewoond.15)
18)Als ik zeide:18) Mijn voet wankelt; Uw goedertierenheid, o HEERE! ondersteunde mij.
19)Als mijn gedachten binnen in mij vermenigvuldigd werden, hebben Uw vertroostingen mijn ziel verkwikt.19)
20)Zou zich de stoel der20) schadelijkheden met U vergezelschappen, die moeite verdicht bij inzetting?21)
21)Zij rotten22) zich samen tegen de ziel des rechtvaardigen, en zij verdoemen23) onschuldig bloed.
22)Doch de HEERE is mij geweest tot een Hoog Vertrek, en mijn God tot een Steenrots24) mijner toevlucht.
23)En Hij zal hun ongerechtigheid op hen doen wederkeren, en Hij zal hen in hun boosheid verdelgen; de HEERE, onze God, zal hen verdelgen.25)26)