|
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
19
20
21
22
23
24
25
26
27
28
29
30
31
32
33
34
35
36
37
38
39
40
41
42
43
44
45
46
47
48
49
50
51
52
53
54
55
56
57
58
59
60
61
62
63
64
65
66
67
68
69
70
71
72
73
74
75
76
77
78
79
80
81
82
83
84
85
86
87
88
89
90
91
92
93
94
95
96
97
98
99
100
101
102
103
104
105
106
107
108
109
110
111
112
113
114
115
116
117
118
119
120
121
122
123
124
125
126
127
128
129
130
131
132
133
134
135
136
137
138
139
140
141
142
143
144
145
146
147
148
149
150
|
1) | Een psalm van David. Tot U roep ik, HEERE! mijn Rotssteen, houd1) U niet als doof van mij af; opdat ik niet, zo Gij U van mij stil houdt, vergeleken worde met degenen, die in den kuil2) nederdalen. |
2) | Hoor de stem mijner smekingen, als ik tot U roep, als ik mijn handen3) ophef naar4) de aanspraakplaats Uwer heiligheid. |
3) | Trek5) mij niet weg met de goddelozen, en met de werkers der ongerechtigheid, die van vrede spreken met hun naasten, maar kwaad is in hun hart. |
4) | Geef hun naar hun doen, en naar de boosheid hunner handelingen; geef hun naar hunner handen werk; doe hun vergelding tot hen wederkeren. |
5) | Omdat zij niet letten op de daden des HEEREN, noch op het werk Zijner handen, zo zal Hij hen afbreken en zal hen niet bouwen.6) |
6) | Geloofd7) zij de HEERE, want Hij heeft de stem mijner smekingen gehoord. |
7) | De HEERE is mijn Sterkte en mijn Schild; op Hem heeft mijn hart vertrouwd, en ik ben geholpen; dies springt mijn hart van vreugde, en ik zal Hem met mijn gezang loven. |
8) | De HEERE is hunlieder8) Sterkte, en Hij is de Sterkheid der verlossingen9) Zijns Gezalfden. |
9) | Verlos10) Uw volk, en zegen Uw erve, en weid11) hen, en verhef12) hen tot in eeuwigheid. |