|
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
19
20
21
22
23
24
25
26
27
28
29
30
31
32
33
34
35
36
37
38
39
40
41
42
43
44
45
46
47
48
49
50
51
52
53
54
55
56
57
58
59
60
61
62
63
64
65
66
67
68
69
70
71
72
73
74
75
76
77
78
79
80
81
82
83
84
85
86
87
88
89
90
91
92
93
94
95
96
97
98
99
100
101
102
103
104
105
106
107
108
109
110
111
112
113
114
115
116
117
118
119
120
121
122
123
124
125
126
127
128
129
130
131
132
133
134
135
136
137
138
139
140
141
142
143
144
145
146
147
148
149
150
|
1) | Een psalm van David, als hij was in de woestijn van Juda.1)2)3)4)5)6)7) |
2) | O God! Gij zijt mijn God! ik zoek U in den dageraad; mijn ziel dorst naar U; mijn vlees verlangt naar U, in een land, dor en mat, zonder water. |
3) | Voorwaar, ik heb U in het heiligdom8) aanschouwd, ziende9) Uw sterkheid en Uw eer; |
4) | Want Uw goedertierenheid is beter dan het leven; mijn lippen zouden10) U prijzen. |
5) | Alzo zou ik U loven11) in mijn leven;12) in Uw Naam zou ik mijn handen13) opheffen. |
6) | Mijn ziel zou als met smeer en vettigheid verzadigd14) worden, en mijn mond zou roemen met vrolijk15) zingende lippen. |
7) | Als ik Uwer gedenk op mijn legerstede, zo peins ik aan U in de nachtwaken.16) |
8) | Want Gij zijt mij een hulp17) geweest; en in de schaduw18) Uwer vleugelen zal ik vrolijk zingen. |
9) | Mijn ziel kleeft U achteraan;19) Uw rechterhand ondersteunt mij. |
10) | Maar dezen, die mijn ziel20) zoeken tot verwoesting, zullen komen in de onderste21) plaatsen der aarde. |
11) | Men zal hen22) storten23) door het geweld24) des zwaards; zij zullen de vossen25) ten deel worden. |
12) | Maar de koning26) zal zich in God verblijden; een iegelijk, die bij Hem27) zweert, zal zich beroemen; want de mond der leugensprekers28) zal gestopt worden. |