< Psalmen 78 >
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 64 65 66 67 68 69 70 71 72 73 74 75 76 77 78 79 80 81 82 83 84 85 86 87 88 89 90 91 92 93 94 95 96 97 98 99 100 101 102 103 104 105 106 107 108 109 110 111 112 113 114 115 116 117 118 119 120 121 122 123 124 125 126 127 128 129 130 131 132 133 134 135 136 137 138 139 140 141 142 143 144 145 146 147 148 149 150
1)Een onderwijzing1) van Asaf.2) O mijn volk! neem mijn leer ter oren; neigt ulieder oor tot de redenen mijns monds.
2)Ik zal mijn mond opendoen met spreuken;3) ik zal verborgenheden4) overvloediglijk uitstorten, van ouds her;
3)Die wij gehoord hebben en weten ze, en onze vaders ons verteld hebben.
4)Wij zullen het niet verbergen voor hun kinderen, voor het navolgende geslacht, vertellende de loffelijkheden5) des HEEREN, en Zijn sterkheid, en Zijn wonderen, die Hij gedaan heeft.
5)Want Hij heeft een getuigenis opgericht in Jakob, en een wet gesteld in Israel; die Hij onzen vaderen geboden heeft, dat zij ze hun kinderen zouden bekend maken;
6)Opdat het navolgende geslacht die weten zou, de kinderen, die geboren zouden worden; en zouden opstaan, en vertellen ze hun kinderen;
7)En dat zij hun hoop op God zouden stellen, en Gods daden niet vergeten, maar Zijn geboden bewaren;
8)En dat zij niet zouden worden gelijk hun vaders, een wederhorig en wederspannig geslacht; een geslacht, dat zijn hart niet richtte,6) en welks geest niet getrouw was met God.
9)(De kinderen7) van Efraim, gewapende boogschutters, keerden om ten dage des strijds.)
10)Zij hielden Gods verbond niet, en weigerden te wandelen in Zijn wet.
11)En zij vergaten Zijn daden, en Zijn wonderen, die Hij hun had doen zien.
12)Voor hun vaderen had Hij wonder gedaan, in Egypteland, in het veld8) van Zoan.
13)Hij kliefde de zee, en deed er hen doorgaan; en de wateren deed Hij staan als een hoop.
14)En Hij leidde hen des daags met een wolk, en den gansen nacht met een licht des vuurs.
15)Hij kliefde de rotsstenen in de woestijn, en drenkte hen overvloedig, als uit afgronden.9)
16)Want Hij bracht stromen voort uit de steenrots, en deed de wateren afdalen als rivieren.
17)Nog voeren zij wijders voort tegen Hem te zondigen, verbitterende den Allerhoogste in de dorre wildernis.
18)En zij verzochten God in hun hart, begerende spijs naar hun lust.10)
19)En zij spraken tegen God, zij zeiden: Zou God een tafel kunnen toerichten in de woestijn?
20)Ziet, Hij heeft den rotssteen geslagen, dat er wateren uitvloeiden, en beken overvloediglijk uitbraken, zou Hij ook brood kunnen geven? Zou Hij Zijn volke vlees toebereiden?
21)Daarom hoorde de HEERE,11) en werd verbolgen;12) en een vuur werd ontstoken tegen Jakob, en toorn ging ook op tegen Israel;13)
22)Omdat zij in God niet geloofden, en op Zijn heil niet vertrouwden.
23)Daar Hij den wolken van boven gebood,14) en de deuren15) des hemels opende;
24)En regende op hen het Man om16) te eten, en gaf hun hemels17) koren.
25)Een iegelijk at het brood der Machtigen;18) Hij zond hun teerkost tot verzadiging.
26)Hij dreef den oostenwind voort in den hemel,19) en voerde den zuidenwind aan door Zijn sterkte;
27)En regende op hen vlees als stof,20) en gevleugeld gevogelte21) als zand der zeeen;
28)En deed het vallen in het midden zijns22) legers, rondom zijn woningen.23)
29)Toen aten zij, en werden zeer zat; zodat Hij hun hun lust24) toebracht.
30)Zij waren nog niet vervreemd25) van hun lust; hun spijs was nog in hun mond,
31)Als Gods toorn tegen hen opging, dat Hij van hun vetsten26) doodde, en de uitgelezenen27) van Israel nedervelde.
32)Boven dit alles zondigden zij nog,28) en geloofden niet, door29) Zijn wonderen.
33)Dies deed Hij hun dagen vergaan in ijdelheid,30) en hun jaren in verschrikking.
34)Als Hij hen doodde, zo vraagden zij naar Hem, en keerden weder, en zochten God vroeg;
35)En gedachten, dat God hun Rotssteen was, en God, de Allerhoogste, hun Verlosser.
36)En zij vleiden31) Hem met hun mond, en logen Hem met hun tong.
37)Want hun hart was niet recht met Hem, en zij waren niet getrouw in Zijn verbond.
38)Doch Hij, barmhartig zijnde, verzoende32) de ongerechtigheid, en verdierf33) hen niet; maar wendde dikwijls34) Zijn toorn af, en wekte Zijn ganse35) grimmigheid niet op.
39)En Hij dacht, dat zij vlees36) waren, een wind,37) die henengaat en niet wederkeert.
40)Hoe dikwijls verbitterden zij Hem in de woestijn, deden Hem smart38) aan in de wildernis!
41)Want zij kwamen39) alweder, en verzochten God, en stelden den Heilige40) Israels een perk.41)
42)Zij dachten niet aan Zijn hand,42) aan den dag, toen Hij hen van den wederpartijder43) verloste;
43)Hoe Hij Zijn tekenen stelde in Egypte, en Zijn wonderheden in het veld van Zoan;44)
44)En hun vloeden in bloed veranderde, en hun stromen, opdat zij niet zouden drinken.
45)Hij zond een vermenging van ongedierte onder hen, dat hen verteerde, en vorsen,45) die hen verdierven.
46)En Hij gaf hun gewas den kruidworm, en hun arbeid46) den sprinkhaan.
47)Hij doodde47) hun wijnstok door den hagel, en hun wilde vijgebomen door vurigen48) hagelsteen.
48)Ook gaf49) Hij hun vee den hagel over, en hun beesten aan de vurige50) kolen.
49)Hij zond onder hen de hittigheid51) Zijns toorns, verbolgenheid, en verstoordheid, en benauwdheid, met uitzending der boden52) van veel53) kwaads.
50)Hij woog54) een pad voor Zijn toorn; Hij onttrok hun ziel niet van den dood; en hun gedierte55) gaf Hij aan de pestilentie over.
51)En Hij sloeg al het eerstgeborene in Egypte, het beginsel56) der krachten in de tenten57) van Cham.
52)En Hij voerde Zijn volk als schapen, en leidde hen, als een kudde, in de woestijn.
53)Ja, Hij leidde hen zeker, zodat zij niet vreesden; want de zee58) had hun vijanden overdekt.
54)En Hij bracht hen tot de landpale59) Zijner heiligheid, tot dezen berg,60) dien Zijn rechterhand verkregen heeft.
55)En Hij verdreef voor hun aangezicht de heidenen, en deed hen vallen61) in het snoer62) hunner63) erfenis, en deed de stammen Israels in hun tenten wonen.
56)Maar64) zij verzochten en verbitterden God, den Allerhoogste, en onderhielden Zijn getuigenissen65) niet.
57)En zij weken terug, en handelden trouwelooslijk, gelijk hun vaders;66) zij zijn omgekeerd, als een bedriegelijke67) boog.
58)En zij verwekten Hem tot toorn68) door hun hoogten,69) en verwekten Hem tot ijver70) door hun gesneden beelden.
59)God hoorde71) het en werd verbolgen, en versmaadde Israel zeer.
60)Dies verliet Hij den tabernakel te Silo,72) de tent, die Hij tot een woning gesteld had onder de mensen.73)
61)En Hij gaf Zijn sterkte74) in de gevangenis, en Zijn heerlijkheid in de hand des wederpartijders.
62)En Hij leverde Zijn volk over ten zwaarde, en werd verbolgen tegen Zijn erfenis.
63)Het vuur76) verteerde hun jongelingen, en hun jonge dochters werden niet geprezen.77)78)
64)Hun priesters79) vielen door het zwaard, en hun weduwen80) weenden niet.
65)Toen ontwaakte81) de Heere, als een slapende, als een held, die juicht van den wijn.82)
66)En Hij sloeg Zijn wederpartijders83) aan het achterste; Hij deed hun eeuwige84) smaadheid aan.
67)Doch Hij verwierp de tent85) van Jozef, en den stam van Efraim verkoos Hij niet.
68)Maar Hij verkoos den stam van Juda, den berg Sion, dien Hij liefhad.
69)En Hij bouwde Zijn heiligdom86) als hoogten,87) als de aarde, die Hij gegrond heeft in eeuwigheid.
70)En Hij verkoos Zijn knecht David, en nam hem van de schaapskooien;
71)Van achter de zogende88) schapen deed Hij hem komen, om te weiden89) Jakob, Zijn volk, en Israel, Zijn erfenis.
72)Ook heeft hij hen geweid naar de oprechtheid zijns harten, en heeft hen geleid met een zeer90) verstandig beleid zijner handen.