1)onderwijzing
  Zie Ps. 32:1.
2)Asaf.
  Zie Ps. 50:1.
3)spreuken;
  Hebr. spreuk. Zie 1 Kon. 4:32, en van het opendoen des monds Job 33:2.
4)verborgenheden
  Gelijk ene fontein zal ik uitgieten, of uitborrelen, scherpzinnige, treffelijke en aanmerkelijke spreuken en zaken, die in voortijden geschied zijn, waarin verborgenheden vervat zijn. Zie van het Het Hebr. woord [dat ook raadselen betekent] Richt. 14:12; 1 Kon. 10:1; Matth. 13:35, en voorts van het andere Hebr. woord, dat uitborrelen betekent, Ps. 19:3.
5)loffelijkheden
  Hebr. lof, of prijs, in het getal van velen, dat in onze taal niet gebruikelijk is en een twijfelachtigen zin zou geven. Versta hierdoor Gods loffelijke daden, gelijk het volgende verklaart.
6)richtte,
  Naar des Heeren wil, of om God te dienen en te vrezen. Zie 2 Kron. 12:14.
7)De kinderen
  Dewijl in het volgende verhaald worden de wonderen, die God gedaan heeft voor de ogen van de vaderen dezer Efra‹mieten, zo kan men dit passen op de historie 1 Sam. 4: waarvan de Israëlieten [onder wie die van Efra‹m de voornaamste en machtigste waren, in wier land ook de ark te Silo was, 1 Sam. 4:3,4], van de Filistijnen geslagen zijn, en de vlucht moesten nemen, en de ark weggevoerd werd; 1 Sam. 4:10,11. Verg. onder Ps. 78:60,61,62,67. Sommigen verstaan het van den ondergang des rijks en de wegvoering der tien stammen door de Assyriërs, omdat door Efra‹m de tien stammen bij de profeten dikwijls worden verstaan. Zie Jes. 7:5,17; Hos. 12:1, en Hos. 13:1, enz., en voorts 2 Kon. 17: en Hos. 10:11,14. Anderen duiden op 1 Kron. 7:21,22.
8)veld
  Dat is, in de landouwen, of het landschap Zoan, zijnde een zeer oude en vermaarde koninklijke hoofdstad in Egypte. Zie Num. 13:22; Jes. 19:13, en Jes. 30:3,4.
9)afgronden;
  Dat is, zo overvloedig, alsof het uit diepe wateren ware geweest.
10)lust.
  Hebr. ziel. Zie Ps. 27:12.
11)de HEERE
  Dat is, Hij lette hierop gelijk een rechter, of, Hij betoonde metterdaad, dat Hij het gehoord en daarop gelet had. Alzo Ps. 78:59.
12)verbolgen;
  Menselijk en bij gelijkenis van God gesproken.
13)en bij gelijkenis van God gesproken.
  Zie Job 31:12.
14)gebood
  Of geboden had, en zo in het volgende, dat is, Hij beschikte aldaar door zijne regering.
15)deuren
  Figuurlijke manier van spreken. Verg. 2 Kon. 7:2,19.
16)man om
  Zie Exod. 16:15.
17)hemels
  Dat uit de lucht nederviel en als koren kon gemalen worden en voor koren strekken. Zie Num. 11:8.
18)machtigen;
  Dat is,der engelen, alzo genoemd vanwege de macht en kracht, die zij van God ontvangen hebben om grote dingen in het werk te stellen, inzonderheid tot dienst zijner uitverkorenen. Zie Ps. 103:20; Hebr. 1:14. Het man wordt der engelen brood genoemd, omdat God het door hun dienst afzond, of uit den hemel [der engelen woonstede] gaf, of vanwege zijne uitnemendheid; gelijk tongen der engelen; dat is, allerlieflijkste, 1 Cor. 13:1.
19)hemel,
  Dat is,lucht.
20)stof
  In zulk een menigte en overvloed.
21)gevogelte
  Te weten, kwakkelen.
22)zijns
  Alzop nochtans, dat het ook verre buiten het leger gevallen is; zie Num.. 11:31. Hij noemt Israël Gods leger, omdat Hij Heere, Hoofd, Koning en Leidsman daarvan was.
23)woningen.
  Dit kan men verstaan van Gods tabernakel, waarin verscheidene woningen waren; of van de woningen des volks, die Gods woningen zouden kunnen genoemd worden, om reden gelijk het leger Gods leger.
24)lust
  Dat is, overvloed van zulke spijs als hun gelust had.
25)vervreemd
  Dat is, zij hadden hun lust nauwelijks geboet., de lust was hun nog niet vergaan.
26)vetsten
  Dat is, aanzienlijkste, rijkste, sterkste, welgesteldste, lijvigste. Verg. Richt. 3:29. Hebr. vettigheden.
27)uitgelezenen
  Anders, jongelingen. Alzo Ps. 78:63.
28)nog,
  Murmureerden al wederom. Zie Num. 14: Num. 15: Num. 16:
29)door
  Verg. Deut. 1:32. Dat is, zij vertrouwden God niet, hoewel Hij al deze wonderen deed.
30)ijdelheid
  Zie Num. 14:28,29,33,34,35.
31)vleiden
  Of, gaven Hem goede, of schone woorden; alsof zij meenden Hem te bedriegen. Zie van het Hebr. woord Richt. 14:15.
32)verzoende
  Dat is, Hij liet de tijdelijke straf na, of hield haar op, ten aanzien der huichelaars, en vergaf hun, volgens zijn genadeverbond om de verzoening van den Messias, ten aanzien der uitverkorenen.
33)verdierf
  Zie van het Hebr. woord Richt. 20:21.
34)dikwijls
  Hebr. Hij vermenigvuldigde af te keren, of af te wenden, enz.
35)ganse
  Om hen ganselijk en ten enenmale te vernielen.
36)vlees
  Zie Ps. 56:5.
37)wind,
  Verg. Jak. 4:14.
38)smart
  Zie Gen. 6:6.
39)kwamen
  Of, zij verzochten God wederom.
40)Heilige
  Zie Ps. 71:22.
41)een perk.
  Of, bepaalde Hem, dat is, zij wilden Hem perk en maat stellen, zijn goddelijke almacht en regering als binnen zekere palen besluiten, alsof Hij niet anders moest of kon doen dan hetgeen zij wilden of verstonden Hem mogelijk te zijn; zij wilden Hem [gelijk men zegt] meesteren.
42)hand,
  Dat is, zijne mogenheid, die Hij betoond had in het verlossen van zijn volk.
43)wederpartijder
  Of, van benauwdheid.
44)Zoan,
  Gelijk boven Ps. 78:12.
45)vorsen,
  Hebr. den vors.
46)arbeid
  Dat is, de landvruchten, die zij bearbeid hadden.
47)doodde
  Dat is, deed hen uitgaan en versterven.
48)vurigen
  Het Hebr. woord wordt alleenlijk hier gevonden. Sommigen menen dat het vuur onder den hagel vermengd [Exod. 9:24,25], alzo genoemd, omdat het alles, waar het op viel of [om zo te spreken] zich legerde, doorsneed en verteerde.
49)gaf
  Of, Hij besloot onder den hagel, enz. dat zij onder het geweld des hagels waren, gelijk een besloten en gevangen man, die nergens kan uitkomen. Alzo Ps. 78:50,62.
50)vurige
  Of, vurige vonken; dat is, de vurige bliksemstralen. Verg. 2 Sam. 22:9,13.
51)hittigheid
  Dat is, zeer heftige en zware plagen en straffen, voortkomende uit zijn toorn. Zie Job 21:30; en zie Ezech. 7:3, met de aantekening.
52)boden
  Hierdoor verstaan sommigen verdervende engelen; anderen Mozes en Aäron, door wie God Farao deze plagen liet aanzeggen.
53)veel
  Hebr. der kwaden; dat is, van veel kwaads of ongeluk.
54)woog
  Op de weegschaal zijner gerechtigheid, wegende tegen elkander zijn straffen en hunne verdiensten; gelijk God pleegt voort te gaan in straffen, gelijk de mensen voortgaan in zonden en hardnekkigheid. Zie Lev. 26:21,23,24,27,28.
55)gedierte
  Anders, hunleven; gelijk Job 33:18,22,28.
56)beginsel
  Of, eerstelingen. Zie Gen. 49:3.
57)tenten
  In de woningen van Egypte, in het Hebr. genoemd Mitsrajim, naar den naam van Chams zoon. Zie Gen. 10:6.
58)zee
  De Schelfzee, de Rode zee.
59)landpale
  Te weten, Kanaän. verg> Exod. 15:13,17. Dat is, zijn heilige landpale. Of, de landpale van zijn heiligdom.
60)berg,
  Namelijk Zion, gelijk Ps. 78:68. Anders, dit gebergte, verstaande het Joodse land, dat met bergen omsingeld was.
61)vallen
  Dat is, Hij gaf hun Kanaän in als een erflot, en liet hun het land bij lotingen uitdelen. Zie Num. 34:2, enz.; Joz. 14: Joz. 15: Joz. 16: Joz. 17:
62)snoer
  Zie Deut. 32:9; Ps. 16:5,6.
63)[hunner]
  Der Israëlieten.
64)Maar
  Dit ziet op de zonde, die Israël in Kanaän gekomen zijnde, bedreven heeft ten tijde der Richters. Zie Ps. 78:59,60, enz., en voorts Deut. 6:16.
65)getuigenissen
  Dat is, zijne wetten en geboden. Zie Num. 1:50; Deut. 4:45.
66)vaders;
  In de woestijn gedaan hadden.
67)bedriegelijke
  Hebr. een boog des bedrogs; die den bout achterwaarts schiet en niet voorwaarts naar het wit, of die den schutter kwetst, of anderzins in des schutters hand zich omkeert, en niet, of onrecht schiet. Alzo Hos. 7:16.
68)toorn
  Verg. Deut. 32:21.
69)hoogten
  Waar zij afgoderij bedreven naar de wijze der heidenen; zie Lev. 26:30; Deut. 12:2, enz.
70)ijver
  Zie exod. 20:5.
71)hoorde
  Verg. boven Ps. 78:21.
72)Silo,
  Zie 1 Sam. 4:4,11; Jer. 7:14, en Jer. 26:6,9.
73)mensen;
  De Israëlieten, die hier slechts mensen genoemd worden om uit te drukken de grote genade Gods, dat Hij onder ellendige mensen zijne woning opricht.
74)sterkte
  Dat is, de ark des verbonds, bij welke God zijne hulp en macht voor zijn volk betoonde; zie 2 Kron. 6:41; Ps. 132:5,8; deze werd hier ook genoemd de heerlijkheid, of eerlijkheid, sierlijkheid Gods, gelijk 1 Sam. 4:21. Sommigen verstaan door zijne sterkte de sterke mannen en helden van Gods volk.
76)vuur
  Gods toorn, door het zwaard en woeden der Filistijnen.
77)hunne
  Hebr, zijne; te weten, van het volk Israël; alzo in het volgende.
78)geprezen.
  Te weten, met bruiloftsliedjes, gelijk in huwelijken en bruiloften placht te geschieden; dat is, zij werden niet heerlijk en blijdelijk uitgehuwelijkt. Hierop wordt ook gezien Jer. 7:34, en Jer. 16:9, en Jer. 25:10.
79)priesters
  Dit kan men bijzonderlijk verstaan van de zonen van den hogepriester Eli; 1 Sam. 4:11.
80)weduwen
  Door verbaasdheid en schrik, vanwege de overgrote algemene ellenden, die hunne zinnen van het gewone alzo aftrokken, dat zij daarop niet konden denken, of daartoe gewoonlijk tijd vinden. Zie 1 Sam. 4:19,20; Job 27:15; Ezech. 24:23.
81)ontwaakte
  Die scheen te slapen toen de Filistijnen de overhand hadden en de ark wegvoerden. Verg. Ps. 44:24.
82)van den wijn.
  Door een milden dronk wijns versterkt, moedig en onbeschroomd zijnde om zijnen vijand aan te grijpen. Anders, [opstaande] van de wijn; dat is, gelijk een sterk man, die den wijn uitgeslapen hebbende met groot getier zijne sterkte betoont, daar hij in zijn diepen slaap gans niets scheen te vermogen.
83)wederpartijders
  De Filistijnen. Zie 1 Sam. 5:6 enz., en 1 Sam. 6:4,5,11,15,17.
84)eeuwige
  Hebr. smaadheid der eeuwigheid.
85)tent
  Den tabernakel, die te Silo in den stam Efra‹m was, heeft Hij aldaar niet willen laten blijven, of zijne ark aldaar weder laten verblijven. Den tabernakel, die te Silo in den stam van Efra‹m was, heeft Hij aldaar niet willen laten blijven, of zijne ark aldaar weder laten verblijven.
86)heiligdom
  Dat is, den tempel, door Salomo. Zie 1 Kon. 6:
87)hoogten,
  Zo hoog als de hoge paleizen, en zo vast als de aarde, die voor altoos onbewegelijk is.
88)zogende
  Anders, dragende.
89)weiden
  Zie 2 Sam. 5:2.
90)zeer
  Hebr. met verstanden zijner palmen; dat is, Hij heeft het rijk geregeerd met grote wijsheid en voorzichtigheid.