< Job 33 >
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42
1)En gewisselijk, o Job! hoor toch mijn redenen, en neem al mijn woorden ter ore.
2)Zie nu, ik heb1) mijn mond opengedaan; mijn tong spreekt onder2) mijn gehemelte.
3)Mijn redenen zullen de oprechtigheid3) mijns harten, en de wetenschap4) mijner lippen, wat zuiver is,5) uitspreken.
4)De Geest Gods6) heeft mij gemaakt, en de adem7) des Almachtigen heeft mij levend gemaakt.
5)Zo gij kunt, antwoord mij; schik u8) voor mijn aangezicht, stel u.
6)Zie, ik ben9) Godes, gelijk gij; uit10) het leem ben ik ook afgesneden.
7)Zie, mijn verschrikking11) zal u niet beroeren, en mijn hand12) zal over u niet zwaar zijn.
8)Zeker, gij hebt gezegd voor mijn oren, en ik heb de stem der woorden gehoord;
9)Ik ben13) rein, zonder overtreding; ik ben zuiver, en heb geen misdaad.
10)Zie, Hij vindt14) oorzaken15) tegen mij, Hij houdt mij16) voor Zijn vijand.
11)Hij legt17) mijn voeten in den stok; Hij neemt18) al mijn paden waar.
12)Zie, hierin19) zijt gij niet rechtvaardig, antwoord ik u; want God20) is meerder21) dan een mens.
13)Waarom hebt gij tegen Hem getwist? Want Hij antwoordt22) niet van al Zijn daden.
14)Maar God23) spreekt eens of tweemaal;24) doch men let niet25) daarop.
15)In den droom,26) door het gezicht des nachts, als een diepe slaap op de lieden valt, in de sluimering op het leger;
16)Dan openbaart27) Hij het voor het oor der lieden, en Hij verzegelt28) hun kastijding;
17)Opdat Hij den mens afwende van zijn29) werk,30) en van den man de hovaardij31) verberge;32)
18)Dat Hij zijn ziel van het verderf afhoude; en zijn leven, dat het door het zwaard33) niet doorga.
19)Ook wordt34) hij gestraft met smart op zijn leger, en de sterke35) menigte zijner beenderen;
20)Zodat36) zijn leven het brood zelf verfoeit, en zijn ziel de begeerlijke37) spijze;
21)Dat zijn vlees verdwijnt uit het gezicht,38) en zijn beenderen, die niet gezien39) werden, uitsteken;40)
22)En zijn ziel41) nadert ten verderve, en zijn leven tot de dingen, die doden.42)
23)Is er dan bij Hem een Gezant,43) een Uitlegger, een uit duizend,44) om den mens zijn rechten45) plicht te verkondigen;
24)Zo zal46) Hij hem47) genadig zijn,48) en zeggen:49) Verlos hem,50) dat hij in het verderf niet nederdale, Ik heb verzoening gevonden.51)
25)Zijn vlees zal frisser worden52) dan het was in de jeugd; hij zal tot de dagen zijner jonkheid wederkeren.
26)Hij zal tot God ernstiglijk bidden, Die in hem een welbehagen nemen zal, en zijn aangezicht53) met gejuich aanzien; want Hij zal den mens zijn gerechtigheid54) wedergeven.
27)Hij zal55) de mensen56) aanschouwen,57) en zeggen: Ik heb gezondigd, en het recht verkeerd, hetwelk mij niet heeft gebaat;58)
28)Maar God heeft mijn ziel verlost, dat zij niet voere in het verderf,59) zodat mijn leven het licht60) aanziet.
29)Zie, dit alles werkt God tweemaal61) of driemaal met een man;62)
30)Opdat hij zijn ziel afkere van het verderf, en hij verlicht63) worde met het licht der levenden.
31)Merk op, o Job! Hoor naar mij; zwijg, en ik zal spreken.
32)Zo er redenen zijn,64) antwoord mij; spreek, want ik heb lust u te rechtvaardigen.65)
33)Zo niet, hoor naar mij; zwijg, en ik zal u wijsheid leren.