< Job 10 >
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42
1)Mijn ziel is verdrietig over mijn leven;1) ik zal mijn klacht op mij laten;2) ik zal spreken in bitterheid3) mijner ziel.
2)Ik zal tot God zeggen: Verdoem mij niet;4) doe mij weten, waarover5) Gij met mij twist.
3)Is het U goed,6) dat Gij verdrukt, dat Gij verwerpt den arbeid7) Uwer handen, en over den raad der goddelozen schijnsel8) geeft?
4)Hebt Gij vleselijke9) ogen, ziet Gij, gelijk een mens ziet?
5)Zijn Uw dagen10) als de dagen van een mens? Zijn Uw jaren als de dagen eens mans?
6)Dat Gij11) onderzoekt naar mijn ongerechtigheid, en naar mijn zonde verneemt?12)
7)Het is13) Uw wetenschap, dat ik niet goddeloos ben;14) nochtans is er niemand, die uit Uw hand verlosse.15)
8)Uw handen16) doen mij smart aan, hoewel zij mij gemaakt hebben, te zamen rondom17) mij zijn zij, en Gij verslindt mij.
9)Gedenk toch, dat Gij mij als leem bereid hebt,18) en mij tot stof zult doen wederkeren.
10)Hebt Gij mij niet als melk19) gegoten, en mij als een kaas doen runnen?
11)Met vel en vlees hebt Gij mij bekleed; met beenderen ook en zenuwen hebt Gij mij samengevlochten;20)
12)Benevens21) het leven hebt Gij weldadigheid aan mij gedaan, en Uw opzicht22) heeft mijn geest23) bewaard.
13)Maar deze dingen24) hebt Gij verborgen in Uw hart; ik weet, dat dit25) bij U geweest is.
14)Indien ik zondig, zo zult Gij mij waarnemen,26) en van mijn misdaad zult Gij mij niet onschuldig27) houden.
15)Zo ik goddeloos ben, wee mij! En ben ik rechtvaardig, ik zal mijn hoofd28) niet opheffen; ik ben zat29) van schande, maar aanzie mijn ellende.
16)Want zij verheft30) zich; gelijk31) een felle leeuw jaagt Gij mij; Gij keert weder32) en stelt U wonderlijk tegen mij.
17)Gij vernieuwt Uw getuigen33) tegenover mij, en vermenigvuldigt Uw toorn tegen mij; verwisselingen,34) ja, een heirleger,35) zijn tegen mij.
18)En waarom hebt Gij mij uit de baarmoeder voortgebracht? Och, dat ik den geest36) gegeven had, en geen oog mij gezien had!37)
19)Ik zou zijn, alsof ik niet geweest ware; van moeders38) buik zou ik tot het graf gebracht zijn geweest.
20)Zijn mijn dagen niet weinig? Houd op,39) zet van mij af,40) dat ik mij een weinig verkwikke;
21)Eer ik henenga (en niet wederkom)41) in een land42) der duisternis en der schaduwe43) des doods;
22)Een stikdonker land, als de duisternis zelve, de schaduwe des doods, en zonder ordeningen,44) en het geeft45) schijnsel als de duisternis.