|
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
19
20
21
22
23
24
25
26
27
28
29
30
31
32
33
34
35
36
37
38
39
40
41
42
|
1) | Toen antwoordde Bildad, de Suhiet, en zeide: |
2) | Hoe lang1) is het, dat gijlieden2) een einde3) van woorden zult maken? Merkt op,4) en daarna zullen wij spreken. |
3) | Waarom worden wij geacht5) als beesten,6) en zijn onrein7) in ulieder8) ogen? |
4) | O gij, die zijn ziel9) verscheurt door zijn toorn! Zal om uwentwil de aarde verlaten worden, en zal een rots versteld worden uit haar plaats?10) |
5) | Ja,11) het licht12) der goddelozen zal uitgeblust worden, en de vonk13) zijns vuurs14) zal niet glinsteren. |
6) | Het licht15) zal verduisteren in zijn tent,16) en zijn lamp17) zal over hem uitgeblust worden. |
7) | De treden18) zijner macht zullen benauwd worden, en zijn raad19) zal hem nederwerpen. |
8) | Want met zijn voeten20) zal hij in het net geworpen worden, en zal in het wargaren21) wandelen. |
9) | De strik zal hem22) bij de verzenen vatten; de struikrover23) zal hem overweldigen. |
10) | Zijn touw is in de aarde verborgen,24) en zijn val25) op het pad. |
11) | De beroeringen26) zullen hem rondom verschrikken, en hem verstrooien27) op zijn voeten. |
12) | Zijn macht28) zal hongerig29) wezen, en het verderf is bereid aan zijn zijde.30) |
13) | De eerstgeborene31) des doods zal de grendelen32) zijner huid verteren, zijn grendelen zal hij verteren. |
14) | Zijn vertrouwen33) zal uit zijn tent uitgerukt34) worden; zulks35) zal hem doen treden tot den koning36) der verschrikkingen. |
15) | Zij zal wonen37) in zijn tent, waar zij de zijne niet is; zijn woning zal met zwavel39) overstrooid worden.38) |
16) | Van onder40) zullen zijn wortelen verdorren, en van boven zal zijn tak41) afgesneden worden. |
17) | Zijn gedachtenis zal vergaan van de aarde, en hij zal geen naam hebben op de straten.42) |
18) | Men zal43) hem stoten van het licht44) in de duisternis,45) en men zal hem van de wereld verjagen. |
19) | Hij zal geen zoon, noch neef hebben46) onder zijn volk; en niemand zal in zijn woningen overig zijn. |
20) | Over zijn dag47) zullen de nakomelingen48) verbaasd zijn, en de ouden49) met schrik50) bevangen worden. |
21) | Gewisselijk, zodanige zijn de woningen des verkeerden, en dit is de plaats51) desgenen die God52) niet kent. |