< Job 26 >
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42
1)Maar Job antwoordde en zeide:
2)Hoe hebt gij geholpen1)4) dien,2) die zonder kracht3) is, en behouden den arm, die zonder sterkte is?
3)Hoe hebt gij hem geraden,5) die geen wijsheid heeft,6) en de zaak,7) alzo zij is, ten volle8) bekend gemaakt?
4)Aan wien hebt gij die woorden9) verhaald? En wiens geest10) is van u uitgegaan?
5)De11) doden12) zullen geboren worden13) van onder14) de wateren, en hun inwoners.15)
6)De hel16) is naakt voor Hem,17) en geen deksel is er voor het verderf.18)
7)Hij19) breidt het noorden uit20) over het woeste;21) Hij hangt de aarde aan een niet.22)
8)Hij bindt23) de wateren in Zijn wolken; nochtans scheurt24) de wolk daaronder25) niet.
9)Hij houdt het vlakke26) Zijns troons27) vast; Hij spreidt Zijn wolk daarover.
10)Hij heeft een gezet perk28) over het vlakke der wateren rondom afgetekend, tot aan29) de voleinding toe des lichts met de duisternis.
11)De pilaren30) des hemels sidderen, en ontzetten zich31) voor Zijn schelden.
12)Door Zijn kracht klieft32) Hij de zee, en door Zijn verstand verslaat Hij haar verheffing.33)
13)Door Zijn Geest heeft Hij34) de hemelen versierd; Zijn hand heeft de langwemelende35) slang geschapen.
14)Ziet, dit zijn36) maar uiterste einden37) Zijner wegen; en wat een klein stukje38) der zaak hebben wij van Hem gehoord? Wie zou dan den donder39) Zijner mogendheden verstaan?