< Job 8 >
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42
1)Toen antwoordde Bildad, de Suhiet, en zeide:
2)Hoe lang zult gij deze dingen spreken, en de redenen uws monds een geweldige1) wind zijn?
3)Zou dan God het recht verkeren, en zou de Almachtige de gerechtigheid verkeren?2)
4)Indien uw kinderen gezondigd hebben tegen Hem, Hij heeft hen ook in de hand hunner overtreding geworpen.3)4)
5)Maar indien gij naar God vroeg zoekt, en tot den Almachtige om genade bidt;5)6)7)8)
6)Zo gij zuiver en recht zijt, gewisselijk zal Hij nu opwaken, om uwentwil, en Hij zal de woning uwer gerechtigheid volmaken.
7)Uw beginsel zal wel gering zijn; maar uw laatste zal zeer vermeerderd worden.9)
8)Want vraag toch naar het vorige geslacht,10) en bereid u tot de onderzoeking hunner vaderen.11)
9)Want wij zijn12) van gisteren en weten niet; dewijl onze dagen op de aarde een schaduw zijn.13)
10)Zullen die u niet14) leren,15) tot u spreken, en uit hun hart16) redenen voortbrengen?
11)Verheft17) zich de bieze zonder slijk? Groeit het rietgras18) zonder water?
12)Als het nog in zijn groenigheid is, hoewel het niet afgesneden wordt, nochtans verdort het voor alle gras.19)
13)Alzo zijn20) de paden van allen, die God vergeten; en de verwachting des huichelaars21) zal vergaan.
14)Van denwelke zijn hoop22) walgen zal; en zijn vertrouwen zal zijn een huis23) der spinnekop.
15)Hij zal24) op zijn huis leunen, maar het zal niet bestaan; hij zal zich daaraan vasthouden, maar het zal niet staande blijven.
16)Hij is sappig25) voor de zon,26) en zijn scheuten gaan over zijn hof27) uit.
17)Zijn wortelen worden bij de springader28) ingevlochten; hij ziet29) een stenige30) plaats.
18)Maar als God31) hem verslindt32) uit zijn plaats,33) zo zal zij hem34) loochenen,35) zeggende: Ik heb u niet gezien.
19)Zie,36) dat is de vreugde zijns wegs;37) en uit het stof38) zullen anderen voortspruiten.
20)Zie, God39) zal den oprechte niet verwerpen; Hij vat40) ook de boosdoeners niet bij de hand;
21)Totdat Hij uw mond met gelach vervulle, en uw lippen met gejuich.41)
22)Uw haters42) zullen met schaamte43) bekleed worden; en de tent44) der goddelozen zal niet meer zijn.