< Job 5 >
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42
1)Roep nu, zal er iemand zijn,1) die u antwoorde?2) En tot wien van de heiligen3) zult gij u keren?
2)Want den dwaze4) brengt de toornigheid om,5) en de ijver doodt den slechte.6)
3)Ik heb gezien een dwaas wortelende;7) doch terstond8) vervloekte ik zijn woning.
4)Verre waren zijn zonen van heil; en zij werden verbrijzeld in de poort,9) en er was geen verlosser.
5)Wiens oogst10) de hongerige verteerde, dien hij ook tot uit de doornen11) gehaald had; de struikrover12) slokte hun vermogen in.
6)Want uit het stof13) komt het verdriet14) niet voort, en de moeite spruit niet uit de aarde;
7)Maar de mens wordt tot moeite geboren; gelijk15) de spranken16) der vurige kolen zich verheffen tot vliegen.
8)Doch ik zou17) naar God zoeken, en tot God mijn aanspraak richten;
9)Die grote dingen doet, die men niet doorzoeken kan;18) wonderen, die men niet tellen kan;19)
10)Die den regen geeft op de aarde,20) en water zendt op de straten;21)
11)Om de vernederden22) te stellen in het hoge; dat de rouwdragenden23) door heil verheven worden.
12)Hij maakt te niet de gedachten der arglistigen; dat hun handen niet een ding uitrichten.24)
13)Hij vangt de wijzen25) in hun arglistigheid; dat de raad der verdraaiden26) gestort27) wordt.
14)Des daags28) ontmoeten zij de duisternis, en gelijk des nachts tasten zij in den middag.29)
15)Maar Hij verlost den behoeftige30) van het zwaard, van hun mond,31) en van de hand des sterken.
16)Zo is voor den arme verwachting;32) en de boosheid33) stopt haar mond toe.
17)Zie, gelukzalig is de mens,34) denwelken God straft; daarom verwerp de kastijding des Almachtigen35) niet.
18)Want Hij doet smart aan, en Hij verbindt; Hij doorwondt, en Zijn handen helen.
19)In zes36) benauwdheden zal Hij37) u verlossen, en in de zevende38) zal u het kwaad niet aanroeren.
20)In den honger zal Hij u verlossen van den dood, en in den oorlog van het geweld39) des zwaards.
21)Tegen den gesel40) der tong zult gij verborgen wezen, en gij zult niet vrezen voor de verwoesting, als zij komt.
22)Tegen de verwoesting en tegen den honger zult gij lachen,41) en voor het gedierte der aarde zult gij niet vrezen.
23)Want met de stenen des velds42) zal uw verbond43) zijn, en het gedierte des velds zal met u bevredigd zijn.
24)En gij zult bevinden,44) dat uw tent45) in vrede is;46) en gij zult uw woning verzorgen,47) en zult niet feilen.48)
25)Ook zult gij bevinden, dat uw zaad menigvuldig wezen zal, en uw spruiten49) als het kruid der aarde.
26)Gij zult in ouderdom ten grave komen, gelijk de korenhoop te zijner tijd opgevoerd wordt.50)
27)Zie dit, wij hebben het doorzocht, het is alzo; hoor het, en bemerk gij het voor u.51)