< Job 23 >
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42
1)Maar Job antwoordde en zeide:
2)Ook heden1) is mijn klacht2) wederspannigheid;3) mijn plage4) is zwaar5) boven mijn zuchten.
3)Och,6) of ik wist, dat ik Hem7) vinden zou, ik zou tot Zijn stoel8) komen;
4)Ik zou het recht9) voor Zijn aangezicht ordentelijk10) voorstellen, en mijn mond zou ik met verdedigingen11) vervullen.
5)Ik zou de redenen weten, die Hij mij antwoorden zou;12) en verstaan, wat Hij mij zeggen zou.
6)Zou Hij naar de grootheid13) Zijner macht14) met mij twisten? Neen; maar Hij zou acht op mij slaan.
7)Daar zou15) de oprechte met Hem pleiten; en ik zou mij in eeuwigheid van mijn Rechter16) vrijmaken.
8)Zie,17) ga ik voorwaarts, zo is Hij er niet, of achterwaarts, zo verneem ik Hem niet.
9)Als Hij18) ter linkerhand werkt, zo aanschouw ik Hem niet; bedekt Hij Zich ter rechterhand, zo zie ik Hem niet.
10)Doch Hij kent den weg,19) die bij mij is; Hij beproeve20) mij; als goud21) zal ik uitkomen.
11)Aan Zijn22) gang23) heeft mijn voet vastgehouden;24) Zijn weg25) heb ik bewaard, en ben niet afgeweken.
12)Het gebod Zijner lippen26) heb ik ook niet weggedaan; de redenen Zijns monds heb ik meer dan mijn bescheiden deel27) weggelegd.28)
13)Maar29) is Hij tegen iemand,30) wie zal dan Hem afkeren? Wat Zijn ziel31) begeert, dat zal Hij doen.
14)Want Hij zal volbrengen, dat over mij bescheiden is; en diergelijke dingen33) zijn er vele bij Hem.32)
15)Hierom word ik voor Zijn aangezicht beroerd; aanmerk het,34) en vrees voor Hem;
16)Want God heeft mijn hart week gemaakt,35) en de Almachtige heeft mij beroerd;
17)Omdat ik niet uitgedelgd ben36) voor de duisternis,37) en dat Hij38) van mijn aangezicht39) de donkerheid40) bedekt heeft.