|
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
19
20
21
22
23
24
25
26
27
28
29
30
31
32
33
34
35
36
37
38
39
40
41
42
|
1) | Toen hielden de drie mannen op1) van Job te antwoorden, dewijl hij in zijn ogen2) rechtvaardig was. |
2) | Zo ontstak de toorn3) van Elihu, den zoon van Baracheel, den Buziet,4) van het geslacht van Ram;5) tegen Job werd zijn toorn ontstoken, omdat hij zijn ziel6) meer rechtvaardigde dan God.7) |
3) | Zijn toorn ontstak ook tegen zijn drie vrienden, omdat zij, geen antwoord vindende,8) nochtans Job verdoemden.9) |
4) | Doch Elihu had gewacht op Job10) in het spreken,11) omdat zij12) ouder van dagen waren dan hij. |
5) | Als dan Elihu zag, dat er geen antwoord was in den mond van die drie mannen, ontstak zijn toorn. |
6) | Hierom antwoordde Elihu, de zoon van Baracheel, den Buziet, en zeide: Ik ben minder van dagen,13) maar gijlieden zijt stokouden; daarom heb ik geschroomd en gevreesd, ulieden mijn gevoelen te vertonen. |
7) | Ik zeide:14) Laat de dagen spreken,15) en de veelheid der jaren wijsheid te kennen geven. |
8) | Zekerlijk de geest,16) die in den mens is, en de inblazing des Almachtigen, maakt henlieden17) verstandig. |
9) | De groten18) zijn niet wijs, en de ouden verstaan het recht niet. |
10) | Daarom zeg ik: Hoor naar mij;19) ik zal20) mijn gevoelen ook vertonen. |
11) | Ziet, ik heb gewacht op ulieder woorden;21) ik heb het oor gewend tot ulieder22) aanmerkingen, totdat gij redenen23) uitgezocht hadt. |
12) | Als ik nu acht op u gegeven heb, ziet, er is niemand, die Job overreedde, die uit ulieden zijn redenen beantwoordde; |
13) | Opdat gij24) niet zegt: Wij hebben de wijsheid25) gevonden; God heeft hem nedergestoten, geen mens.26) |
14) | Nu heeft hij tegen mij27) geen woorden gericht, en met ulieder woorden28) zal ik hem niet beantwoorden. |
15) | Zij zijn ontzet,29) zij antwoorden niet meer;30) zij hebben de woorden van zich verzet.31) |
16) | Ik heb dan gewacht,32) maar zij spreken niet; want zij staan stil; zij antwoorden niet meer. |
17) | Ik zal mijn deel ook antwoorden, ik zal mijn gevoelen ook vertonen.33) |
18) | Want ik ben der woorden vol; de geest34) mijns buiks35) benauwt mij. |
19) | Ziet, mijn buik36) is als de wijn, die niet geopend is; gelijk nieuwe lederen zakken37) zou hij bersten. |
20) | Ik zal spreken, opdat ik voor mij38) lucht krijge; ik zal mijn lippen openen, en zal antwoorden. |
21) | Och, dat ik niemands aangezicht39) aanneme, en tot den mens geen bijnamen40) gebruike! |
22) | Want ik weet geen bijnamen te gebruiken; in kort zou mijn41) Maker42) mij wegnemen.43) |