< Job 32 >
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42
1)Toen hielden de drie mannen op1) van Job te antwoorden, dewijl hij in zijn ogen2) rechtvaardig was.
2)Zo ontstak de toorn3) van Elihu, den zoon van Baracheel, den Buziet,4) van het geslacht van Ram;5) tegen Job werd zijn toorn ontstoken, omdat hij zijn ziel6) meer rechtvaardigde dan God.7)
3)Zijn toorn ontstak ook tegen zijn drie vrienden, omdat zij, geen antwoord vindende,8) nochtans Job verdoemden.9)
4)Doch Elihu had gewacht op Job10) in het spreken,11) omdat zij12) ouder van dagen waren dan hij.
5)Als dan Elihu zag, dat er geen antwoord was in den mond van die drie mannen, ontstak zijn toorn.
6)Hierom antwoordde Elihu, de zoon van Baracheel, den Buziet, en zeide: Ik ben minder van dagen,13) maar gijlieden zijt stokouden; daarom heb ik geschroomd en gevreesd, ulieden mijn gevoelen te vertonen.
7)Ik zeide:14) Laat de dagen spreken,15) en de veelheid der jaren wijsheid te kennen geven.
8)Zekerlijk de geest,16) die in den mens is, en de inblazing des Almachtigen, maakt henlieden17) verstandig.
9)De groten18) zijn niet wijs, en de ouden verstaan het recht niet.
10)Daarom zeg ik: Hoor naar mij;19) ik zal20) mijn gevoelen ook vertonen.
11)Ziet, ik heb gewacht op ulieder woorden;21) ik heb het oor gewend tot ulieder22) aanmerkingen, totdat gij redenen23) uitgezocht hadt.
12)Als ik nu acht op u gegeven heb, ziet, er is niemand, die Job overreedde, die uit ulieden zijn redenen beantwoordde;
13)Opdat gij24) niet zegt: Wij hebben de wijsheid25) gevonden; God heeft hem nedergestoten, geen mens.26)
14)Nu heeft hij tegen mij27) geen woorden gericht, en met ulieder woorden28) zal ik hem niet beantwoorden.
15)Zij zijn ontzet,29) zij antwoorden niet meer;30) zij hebben de woorden van zich verzet.31)
16)Ik heb dan gewacht,32) maar zij spreken niet; want zij staan stil; zij antwoorden niet meer.
17)Ik zal mijn deel ook antwoorden, ik zal mijn gevoelen ook vertonen.33)
18)Want ik ben der woorden vol; de geest34) mijns buiks35) benauwt mij.
19)Ziet, mijn buik36) is als de wijn, die niet geopend is; gelijk nieuwe lederen zakken37) zou hij bersten.
20)Ik zal spreken, opdat ik voor mij38) lucht krijge; ik zal mijn lippen openen, en zal antwoorden.
21)Och, dat ik niemands aangezicht39) aanneme, en tot den mens geen bijnamen40) gebruike!
22)Want ik weet geen bijnamen te gebruiken; in kort zou mijn41) Maker42) mij wegnemen.43)