|
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
19
20
21
22
23
24
25
26
27
28
29
30
31
32
33
34
35
36
37
38
39
40
41
42
|
1) | Ziet, dat1) alles heeft mijn oog gezien, mijn oor gehoord en verstaan.2) |
2) | Gelijk gijlieden het weet, weet ik het ook; ik zwicht niet3) voor u. |
3) | Maar ik zal tot den Almachtige spreken, en ben belust4) mij te verdedigen voor God. |
4) | Want gewisselijk, gij zijt leugenstoffeerders;5) gij allen zijt nietige6) medicijnmeesters. |
5) | Och,7) of gij gans stilzweegt!8) Dat zou ulieden voor wijsheid wezen.9) |
6) | Hoort toch mijn verdediging,10) en merkt op de twistingen11) mijner lippen. |
7) | Zult gij voor God12) onrecht spreken,13) en zult gij voor Hem bedriegerij spreken? |
8) | Zult gij Zijn aangezicht14) aannemen? Zult gij voor God twisten?15) |
9) | Zal het goed zijn,16) als Hij u zal onderzoeken?17) Zult gij met Hem spotten,18) gelijk men met een mens spot? |
10) | Hij zal u gewisselijk bestraffen, zo gij in het verborgene19) het aangezicht20) aanneemt. |
11) | Zal u niet Zijn hoogheid21)22) verschrikken, en Zijn vreze23) over u vallen? |
12) | Uw gedachtenissen24) zijn gelijk as,25) uw hoogten als hoogten26) van leem. |
13) | Houdt stil27) van mij, opdat ik spreke, en er ga over mij, wat het zij.28) |
14) | Waarom29) zou ik mijn vlees in mijn tanden nemen, en mijn ziel30) in mijn hand stellen? |
15) | Ziet,31) zo Hij mij doodde, zou ik niet hopen? Evenwel32) zal ik mijn wegen voor Zijn aangezicht verdedigen. |
16) | Ook zal Hij mij33) tot zaligheid zijn; maar een huichelaar34) zal voor Zijn aangezicht niet komen. |
17) | Hoort35) naarstiglijk mijn rede, en mijn aanwijzing met uw oren. |
18) | Ziet nu, ik heb het recht36) ordentelijk gesteld; ik weet, dat ik rechtvaardig zal verklaard worden.37) |
19) | Wie is hij, die met mij twist? Wanneer38) ik nu zweeg, zo zou ik den geest geven.39) |
20) | Alleenlijk doe twee dingen40) niet met mij; dan zal ik41) mij van Uw aangezicht niet verbergen. |
21) | Doe Uw hand42) verre van op mij, en Uw verschrikking make mij niet verbaasd. |
22) | Roep dan, en ik zal antwoorden; of ik zal spreken, en geef mij antwoord. |
23) | Hoeveel43) misdaden en zonden heb ik? Maak mijn overtreding en mijn zonden mij bekend. |
24) | Waarom verbergt44) Gij Uw aangezicht, en houdt mij45) voor Uw vijand? |
25) | Zult Gij46) een gedreven blad verbrijzelen, en zult Gij een drogen stoppel vervolgen? |
26) | Want Gij schrijft47) tegen mij bittere dingen; en Gij doet mij erven de misdaden48) mijner jonkheid. |
27) | Gij legt49) ook mijn voeten in den stok, en neemt50) waar al mijn paden; Gij drukt51) U in de wortelen52) mijner voeten, |
28) | En hij veroudert53) als een verrotting, als een kleed, dat de mot opeet. |