|
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
19
20
21
22
23
24
25
26
27
28
29
30
31
32
33
34
35
36
37
38
39
40
41
42
|
1) | Ik heb een verbond gemaakt met mijn ogen; hoe zou ik dan acht gegeven hebben op een maagd?1) |
2) | Want wat is het deel Gods2) van boven, of de erve des Almachtigen uit de hoogten?3) |
3) | Is niet het verderf voor den verkeerde, ja, wat vreemds4) voor de werkers der ongerechtigheid? |
4) | Ziet Hij niet5) mijn wegen,6) en telt Hij7) niet al mijn treden? |
5) | Zo ik met ijdelheid8) omgegaan heb, en mijn voet gesneld heeft tot bedriegerij; |
6) | Hij wege mij op, in een rechte weegschaal,9) en God zal mijn oprechtigheid10) weten. |
7) | Zo mijn gang uit den weg11) geweken is, en mijn hart mijn ogen nagevolgd is,12) en aan mijn handen iets aankleeft;13) |
8) | Zo moet ik zaaien,14) maar een ander eten, en mijn spruiten15) moeten uitgeworteld worden! |
9) | Zo mijn hart verlokt is geweest tot een vrouw,16) of ik aan mijns naasten deur geloerd heb; |
10) | Zo moet mijn huisvrouw met een ander malen, en anderen zich over haar krommen! |
11) | Want dat is een schandelijke daad, en het is een misdaad bij de rechters.17) |
12) | Want dat is een vuur,18) hetwelk tot de verderving toe verteert, en al mijn inkomen uitgeworteld zou hebben. |
13) | Zo ik versmaad heb het recht mijns knechts, of mijner dienstmaagd, als zij geschil hadden met mij; |
14) | (Want wat zou ik doen,19) als God opstond?20) En als Hij bezoeking deed,21) wat zou ik Hem antwoorden? |
15) | Heeft Hij niet, Die mij in den buik maakte, hem ook gemaakt22) en Een ons23) in de baarmoeder bereid?) |
16) | Zo ik den armen hun begeerte onthouden heb,24) of de ogen25) der weduwe laten versmachten; |
17) | En mijn bete alleen gegeten heb, zodat de wees daarvan niet gegeten heeft; |
18) | (Want van mijn jonkheid af is hij bij mij26) opgetogen,27) als bij een vader, en van mijner moeders buik28) af heb ik haar29) geleid;)30) |
19) | Zo ik iemand heb zien omkomen, omdat hij zonder kleding was, en dat de nooddruftige31) geen deksel had; |
20) | Zo zijn lenden32) mij niet gezegend hebben, toen hij van de vellen mijner lammeren verwarmd werd; |
21) | Zo ik mijn hand tegen den wees bewogen heb,33) omdat ik in de poort34) mijn hulp zag;35) |
22) | Mijn schouder valle van het schouderbeen, en mijn arm breke van zijn pijp af!36) |
23) | Want het verderf Gods37) was bij mij een schrik, en ik vermocht38) niet vanwege39) Zijn hoogheid. |
24) | Zo ik het goud tot mijn hoop40) gezet heb, of tot het fijn goud gezegd heb: Gij zijt mijn vertrouwen; |
25) | Zo ik blijde ben geweest, omdat mijn vermogen41) groot was, en omdat mijn hand geweldig veel verkregen had;42) |
26) | Zo ik het licht43) aangezien heb,44) wanneer het scheen,45) of de maan heerlijk voortgaande; |
27) | En mijn hart verlokt46) is geweest in het verborgen,47) dat mijn hand48) mijn mond gekust heeft; |
28) | Dat ware ook een misdaad49) bij den rechter; want ik zou den God van boven50) verzaakt hebben.51) |
29) | Zo ik verblijd ben geweest in de verdrukking52) mijns haters, en mij opgewekt53) heb, als het kwaad54) hem vond;55) |
30) | (Ook heb ik mijn gehemelte56) niet toegelaten te zondigen, mits door een vloek zijn ziel57) te begeren). |
31) | Zo de lieden mijner tent58) niet hebben gezegd:59) Och, of wij van zijn vlees hadden, wij zouden niet verzadigd worden; |
32) | De vreemdeling overnachtte niet op de straat; mijn deuren opende ik naar den weg;60) |
33) | Zo ik, gelijk Adam,61) mijn overtredingen bedekt heb, door eigenliefde62) mijn misdaad verbergende! |
34) | Zeker, ik kon wel een grote menigte geweldiglijk63) onderdrukt hebben; maar de verachtste64) der huisgezinnen zou mij afgeschrikt hebben;65) zodat ik66) gewezen zou hebben, en ter deure niet uitgegaan zijn. |
35) | Och,67) of ik een hadde, die mij hoorde! Zie, mijn oogmerk is,68) dat de Almachtige69) mij antwoorde,70) en dat mijn tegenpartij71) een boek schrijve.72) |
36) | Zou ik het niet73) op mijn schouder dragen? Ik zou het op mij binden als een kroon.74) |
37) | Het getal mijner treden75) zou ik hem aanwijzen;76) als een vorst77) zou ik tot hem naderen. |
38) | Zo mijn land tegen mij roept,78) en zijn voren79) te zamen wenen; |
39) | Zo ik zijn vermogen80) gegeten heb zonder geld, en de ziel zijner akkerlieden81) heb doen hijgen;82) |
40) | Dat voor tarwe distelen voortkomen, en voor gerst stinkkruid! De woorden van Job84) hebben een einde.83) |