< Job 19 >
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42
1)Maar Job antwoordde en zeide:
2)Hoe lang zult gijlieden mijn ziel bedroeven, en mij met woorden1) verbrijzelen?
3)Gij hebt nu tienmaal2) mij schande aangedaan; gij schaamt u niet, gij verhardt u3) tegen mij.
4)Maar ook het zij waarlijk, dat ik4) gedwaald heb, mijn dwaling5) zal bij mij vernachten.
5)Indien gijlieden waarlijk u verheft6) tegen mij, en mijn smaad7) tegen mij drijft;
6)Weet nu, dat God8) mij heeft omgekeerd,9) en mij met Zijn net10) omsingeld.
7)Ziet, ik roep, geweld!11) doch word niet verhoord; ik schreeuw, doch er is geen recht.12)
8)Hij heeft13) mijn weg toegemuurd, dat ik niet doorgaan kan, en over mijn paden heeft Hij duisternis14) gesteld.
9)Mijn eer15) heeft Hij van mij afgetrokken, en de kroon16) mijns hoofds heeft Hij weggenomen.
10)Hij heeft mij rondom afgebroken,17) zodat ik henenga,18) en heeft mijn verwachting19) als een boom weggerukt.20)
11)Daartoe heeft Hij Zijn toorn tegen mij ontstoken, en mij bij Zich geacht21) als Zijn vijanden.
12)Zijn benden22) zijn te zamen aangekomen, en hebben tegen mij haar weg gebaand,23) en hebben zich gelegerd rondom mijn tent.
13)Mijn broeders24) heeft Hij verre van mij gedaan; en die mij kennen, zekerlijk,25) zij zijn van mij vervreemd.
14)Mijn nabestaanden houden op,26) en mijn bekenden vergeten mij.
15)Mijn huisgenoten27) en mijn dienstmaagden achten mij voor een vreemde; een uitlander ben ik28) in hun ogen.
16)Ik riep mijn knecht, en hij antwoordde niet; ik smeekte29) met mijn mond tot hem.
17)Mijn adem30) is mijn huisvrouw vreemd; en ik smeek om der kinderen31) mijns buiks wil.
18)Ook versmaden mij de jonge kinderen;32) sta ik op,33) zo spreken zij mij tegen.
19)Alle mensen34) mijns heimelijken raads hebben een gruwel aan mij; en die ik liefhad, zijn tegen mij gekeerd.
20)Mijn gebeente35) kleeft aan mijn huid en aan mijn vlees; en ik ben36) ontkomen met de huid mijner tanden.
21)Ontfermt u mijner, ontfermt u mijner, o gij, mijn vrienden! want de hand Gods heeft mij aangeraakt.37)
22)Waarom vervolgt gij mij als God,38) en wordt39) niet verzadigd van mijn vlees?
23)Och,40) of nu mijn woorden toch opgeschreven wierden. Och, of zij in een boek ook wierden ingetekend!
24)Dat zij met een ijzeren griffie en lood41) voor eeuwig in een rots gehouwen wierden!
25)Want ik weet:42) mijn Verlosser leeft,43) en Hij zal44) de laatste over het stof45) opstaan;
26)En als zij46) na mijn huid47) dit doorknaagd48) zullen hebben, zal ik uit mijn vlees God aanschouwen;49)
27)Denwelken ik voor mij50) aanschouwen zal, en mijn ogen zien zullen, en niet een vreemde;51) mijn nieren52) verlangen zeer53) in mijn schoot.54)
28)Voorwaar, gij zoudt zeggen:55) Waarom vervolgen wij hem? Nademaal56) de wortel der zaak in mij gevonden wordt.
29)Schroomt u vanwege57) het zwaard; want de grimmigheid58) is over de misdaden des zwaards;59) opdat gij weet, dat er een gericht60) zij.