< Job 12 >
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42
1)Maar Job antwoordde en zeide:
2)Trouwens, omdat gijlieden1) het volk zijt, zo zal de wijsheid met ulieden sterven!
3)Ik heb2) ook een hart even als gijlieden, ik zwicht3) niet voor u; en bij wien4) zijn niet dergelijke dingen?
4)Ik ben het, die zijn vriend een spot is,5) maar roepende6) tot God, Die hem verhoort; de rechtvaardige en oprechte is een spot.7)
5)Hij is een verachte fakkel,8) naar de mening desgenen, die gerust is;9) hij is gereed10) met den voet11) te struikelen.
6)De tenten der verwoesters hebben rust,12) en die God tergen, hebben verzekerdheden,13) om hetgene God met Zijn hand14) toebrengt.15)
7)En waarlijk, vraag16) toch de beesten, en elkeen17) van die zal het u18) leren;19) en het gevogelte des hemels, dat zal het u te kennen geven.
8)Of spreek tot de aarde, en zij zal het u leren; ook zullen het u de vissen der zee vertellen.
9)Wie weet niet uit alle deze,20) dat de hand des HEEREN dit doet?21)
10)In Wiens hand22) de ziel23) is van al wat leeft, en de geest24) van alle vlees25) des mensen.26)
11)Zal niet het oor27) de woorden proeven, gelijk het gehemelte voor zich de spijze smaakt?
12)In de stokouden28) is de wijsheid, en in de langheid der dagen het verstand.
13)Bij Hem29) is wijsheid en macht; Hij heeft raad en verstand.
14)Ziet, Hij breekt af,30) en het zal niet herbouwd worden; Hij besluit31) iemand, en er zal niet opengedaan worden.
15)Ziet, Hij houdt32) de wateren op, en zij drogen uit; ook laat Hij33) ze uit, en zij keren de aarde om.
16)Bij Hem is kracht en wijsheid;34) Zijns35) is de dwalende, en die doet dwalen.
17)Hij voert de raadsheren36) beroofd weg,37) en de rechters38) maakt Hij uitzinnig,
18)Den band39) der koningen maakt Hij los, en Hij bindt40) den gordel aan hun lenden.
19)Hij voert de oversten41) beroofd weg, en de machtigen keert Hij om.42)
20)Hij beneemt den getrouwen43) de spraak,44) en der ouden oordeel45) neemt Hij weg.
21)Hij giet verachting over de prinsen uit,46) en Hij verslapt47) den riem der geweldigen.
22)Hij openbaart de diepten48) uit de duisternis, en des doods49) schaduwe brengt Hij voort in het licht.
23)Hij vermenigvuldigt50) de volken, en verderft ze; Hij breidt51) de volken uit, en leidt ze.52)
24)Hij neemt het hart53) van de hoofden54) des volks der aarde weg, en doet hen dwalen55) in het woeste, waar geen weg is.56)
25)Zij tasten in de duisternis,57) waar geen licht is; en Hij doet hen dwalen,58) als een dronkaard.