< Job 28 >
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42
1)Gewisselijk, er is voor het zilver een uitgang,2) en een plaats voor het goud, dat zij smelten.1)3)
2)Het ijzer wordt uit stof4) genomen, en uit steen5) wordt koper gegoten.
3)Het einde,6) dat God7) gesteld heeft voor de duisternis,8) en al het uiterste9) onderzoekt hij;10) het gesteente der donkerheid11) en der schaduw des doods.
4)Breekt12) er een beek door, bij dengene, die daar woont, de wateren13) vergeten14) zijnde van den voet, worden van den mens uitgeput, en gaan weg.
5)Uit de aarde komt het brood voort,15) en onder zich wordt16) zij veranderd, alsof zij vuur ware.
6)Haar stenen17) zijn de plaats18) van den saffier, en zij heeft19) stofjes20) van goud.
7)De roofvogel21) heeft het pad22) niet gekend, en het oog der kraai23) heeft het niet gezien.
8)De jonge24) hoogmoedige dieren hebben het niet betreden,25) de felle leeuw is daarover niet heengegaan.
9)Hij legt26) zijn hand aan de keiachtige27) rots, hij keert28) de bergen van den wortel om.
10)In de rotsstenen houwt hij29) stromen uit, en zijn oog ziet al het kostelijke.30)
11)Hij bindt de rivier toe, dat niet een traan32) uitkomt, en het verborgene brengt hij uit in het licht.31)
12)Maar de wijsheid,33) van waar zal zij gevonden worden? En waar is de plaats des verstands?
13)De mens weet haar waarde niet, en zij wordt niet gevonden in het land der levenden.34)
14)De afgrond35) zegt: Zij is in mij niet; en de zee36) zegt: Zij is niet bij mij.
15)Het gesloten goud37) kan voor haar niet gegeven worden, en met zilver kan haar prijs niet worden opgewogen.
16)Zij kan niet geschat worden tegen fijn goud van Ofir,38) tegen den kostelijken Schoham,39) en den Saffier.40)
17)Men kan het goud of het kristal41) haar niet gelijk waarderen; ook is zij niet te verwisselen voor een kleinood42) van dicht goud.43)
18)De Ramoth44) en Gabisch45) zal niet gedacht46) worden; want de trek der wijsheid is meerder dan der Robijnen.47)
19)Men kan de Topaas van Morenland48) haar niet gelijk waarderen; en bij het fijn louter goud kan zij niet geschat worden.
20)Die wijsheid dan, van waar komt zij, en waar is de plaats des verstands?
21)Want zij is verholen voor de ogen aller levenden, en voor het gevogelte49) des hemels is zij verborgen.
22)Het verderf50) en de dood zeggen: Haar gerucht51) hebben wij met onze oren gehoord.
23)God verstaat52) haar weg,53) en Hij weet haar plaats.54)
24)Want Hij schouwt tot aan de einden der aarde,55) Hij ziet onder al de hemelen.
25)Als Hij56) den wind57) het gewicht maakte, en de wateren opwoog in mate;
26)Als Hij den regen een gezette orde maakte,58) en een weg59) voor het weerlicht der donderen;60)
27)Toen zag Hij61) haar,62) en vertelde ze;63) Hij schikte ze,64) en ook doorzocht Hij ze.65)
28)Maar tot den mens heeft Hij gezegd: Zie, de vreze des HEEREN66) is de wijsheid, en van het kwade te wijken is het verstand.