< Job 15 >
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42
1)Toen antwoordde Elifaz, de Themaniet, en zeide:
2)Zal een wijs man1) winderige2) wetenschap voor antwoord geven, en zal hij zijn buik3) vullen met oostenwind?4)
3)Bestraffende door woorden, die niet baten, en door redenen, met dewelke hij geen voordeel doet?
4)Ja, gij vernietigt de vreze,5) en neemt6) het gebed7) voor het aangezicht Gods weg.
5)Want uw mond8) leert9) uw ongerechtigheid,10) en gij hebt de tong der arglistigen verkoren.
6)Uw mond verdoemt u, en niet ik; en uw lippen getuigen tegen u.
7)Zijt gij de eerste11) een mens geboren? Of zijt gij voor de heuvelen12) voortgebracht?13)
8)Hebt gij den verborgen raad Gods gehoord,14) en hebt gij de wijsheid naar u getrokken?15)
9)Wat weet gij, dat wij niet weten? Wat verstaat gij, dat bij ons niet is?
10)Onder ons is ook een grijze, ja, een stokoude, meerder van dagen16) dan uw vader.
11)Zijn de vertroostingen Gods17) u te klein,18) en schuilt19) er enige zaak bij u?
12)Waarom21) rukt20) uw hart u weg, en waarom wenken uw ogen?
13)Dat gij uw geest22) keert tegen God, en zulke redenen uit uw mond laat uitgaan.
14)Wat is de mens,23) dat hij zuiver zou zijn, en die geboren is van een vrouw, dat hij rechtvaardig zou zijn?
15)Zie, op Zijn heiligen24) zou Hij niet25) vertrouwen, en de hemelen26) zijn niet zuiver in Zijn ogen.
16)Hoeveel te meer is een man27) gruwelijk en stinkende, die het onrecht28) indrinkt als water?
17)Ik zal u wijzen,29) hoor mij aan, en hetgeen30) ik gezien heb, dat zal ik vertellen;
18)Hetwelk de wijzen verkondigd hebben, en men voor hun vaderen niet verborgen heeft;31)
19)Denwelken alleen het land gegeven was,32) en door welker33) midden niemand vreemds doorging.
20)Te allen dage34) doet de goddeloze35) zichzelven weedom aan; en weinige36) jaren in getal zijn voor den tiran weggelegd.37)
21)Het geluid der verschrikkingen38) is in zijn oren; in den vrede39) zelven komt de verwoester hem over.
22)Hij gelooft niet uit de duisternis40) weder te keren, maar dat hij41) beloerd wordt ten zwaarde.
23)Hij zwerft42) heen en weder om brood, waar het zijn mag; hij weet, dat bij zijn hand43) gereed is de dag44) der duisternis.
24)Angst en benauwdheid verschrikken hem; zij overweldigt hem,45) gelijk een koning, bereid ten strijde.46)
25)Want hij strekt47) tegen God zijn hand uit, en tegen den Almachtige48) stelt hij zich geweldiglijk aan.
26)Hij loopt tegen Hem aan49) met den hals,50) met zijn dikke,51) hoog verhevene schilden;
27)Omdat hij zijn aangezicht52) met zijn vet bedekt heeft, en rimpelen gemaakt om de weekdarmen;53)
28)En heeft bewoond verdelgde steden,54) en huizen, die men niet bewoonde, die gereed waren tot steen hopen te worden.
29)Hij zal niet rijk worden,55) en zijn vermogen zal niet bestaan; en hun volmaaktheid56) zal zich niet uitbreiden op de aarde.
30)Hij zal van de duisternis57) niet ontwijken,59) de vlam58) zal zijn scheut verdrogen; hij zal wijken door het geblaas60) zijns monds.
31)Hij betrouwe niet op ijdelheid, waardoor61) hij verleid wordt; want ijdelheid zal zijn62) vergelding63) wezen.
32)Als zijn dag64) nog niet is, zal hij65) vervuld worden; want zijn tak zal niet groenen.
33)Men zal66) zijn onrijpe druiven afrukken, als van een wijnstok, en zijn bloeisel afwerpen, als van een olijfboom.
34)Want de vergadering der huichelaren67) wordt eenzaam, en het vuur68) verteert de tenten69) der geschenken.
35)Zijn ontvangen70) moeite, en baren ijdelheid,71) en hun buik72) richt bedrog aan.