< Job 16 >
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42
1)Maar Job antwoordde en zeide:
2)Ik heb vele dergelijke dingen1) gehoord;2) gij allen zijt moeilijke3) vertroosters.
3)Zal er een einde zijn aan de winderige woorden?4) Of wat stijft u,5) dat gij alzo antwoordt?
4)Zou ik ook,6) als gijlieden, spreken, indien7) uw ziel ware in mijner ziele plaats? Zou ik woorden tegen u samenhopen, en zou ik over u8) met mijn hoofd schudden?
5)Ik zou u versterken met mijn mond, en de beweging mijner lippen zou zich inhouden.9)
6)Zo ik spreek, mijn smart wordt niet ingehouden; en houd ik op, wat gaat er10) van mij weg?
7)Gewisselijk, Hij heeft11) mij nu vermoeid;12) Gij hebt mijn ganse13) vergadering verwoest.
8)Dat Gij mij rimpelachtig gemaakt hebt, is tot14) een getuige; en mijn magerheid staat tegen mij op, zij getuigt15) in mijn aangezicht.16)
9)Zijn toorn17) verscheurt,18) en Hij haat mij;19) Hij knerst20) over mij met Zijn tanden; mijn wederpartijder scherpt21) zijn ogen tegen mij.
10)Zij gapen22) met hun mond tegen mij; zij slaan met smaadheid op mijn kinnebakken;23) zij vervullen24) zich te zamen aan mij.
11)God heeft mij den verkeerde25) overgegeven,26) en heeft mij afgewend27) in de handen der goddelozen.
12)Ik had rust, maar Hij heeft mij verbroken,28) en bij mijn nek29) gegrepen, en mij verpletterd; en Hij heeft mij Zich tot een doelwit30) opgericht.
13)Zijn schutters31) hebben mij omringd; Hij heeft mijn nieren32) doorspleten, en niet gespaard; Hij heeft mijn gal op de aarde uitgegoten.
14)Hij heeft mij gebroken met breuk33) op breuk; Hij is tegen mij aangelopen als een geweldige.34)
15)Ik heb een zak over mijn huid35) genaaid; ik heb mijn hoorn36) in het stof gedaan.37)
16)Mijn aangezicht is gans bemodderd38) van wenen, en over mijn oogleden is des doods39) schaduw.
17)Daar toch40) geen wrevel in mijn handen is, en mijn gebed zuiver is.
18)O, aarde!41) bedek42) mijn bloed niet;43) en voor mijn44) geroep zij geen plaats.
19)Ook nu, zie, in den hemel is mijn Getuige,45) en mijn Getuige in de hoogten.46)
20)Mijn vrienden zijn mijn bespotters; doch mijn oog druipt47) tot God.
21)Och, mocht men rechten voor een man met God, gelijk48) een kind49) des mensen voor zijn vriend.
22)Want weinige50) jaren in getal zullen er nog aankomen, en ik zal51) het pad henengaan, waardoor ik niet zal wederkeren.