< Job 36 >
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42
1)Elihu ging nog voort, en zeide:
2)Verbeid mij een weinig, en ik zal u aanwijzen, dat er nog redenen1) voor God zijn.
3)Ik zal mijn gevoelen van verre2) ophalen, en mijn Schepper3) gerechtigheid toewijzen.4)
4)Want voorwaar, mijn woorden zullen geen valsheid zijn; een, die oprecht is5) van gevoelen, is bij u.
5)Zie, God is geweldig,6) nochtans versmaadt Hij niet;7) geweldig is Hij in kracht des harten.8)
6)Hij laat den goddeloze niet leven,9) en het recht der ellendigen beschikt Hij.10)
7)Hij onttrekt Zijn ogen niet van den rechtvaardige, maar met de koningen zijn zij11) in den troon; daar zet Hij hen voor altoos, en zij worden verheven.
8)En zo zij, gebonden zijnde in boeien,12) vast gehouden worden met banden der ellende;13)
9)Dan geeft Hij hun hun werk14) te kennen,15) en hun overtredingen, omdat zij16) de overhand genomen hebben;
10)En Hij openbaart17) het voor hunlieder oor ter tucht, en zegt,18) dat zij zich van de ongerechtigheid bekeren zouden.
11)Indien zij horen, en Hem dienen, zo zullen zij hun dagen eindigen in het goede,19) en hun jaren in liefelijkheden.20)
12)Maar zo zij niet horen, zo gaan zij door het zwaard door, en zij geven den geest zonder kennis.21)22)
13)En die23) met het hart huichelachtig zijn, leggen24) toorn op; zij roepen niet,25) als Hij hen26) gebonden heeft.
14)Hun ziel27) zal in de jonkheid sterven, en hun leven onder de schandjongens.28)
15)Hij zal29) den ellendige in zijn ellende vrijmaken, en in de onderdrukking zal Hij het30) voor hunlieder oor openbaren.
16)Alzo zou Hij ook u afgekeerd hebben van den mond des angstes31) tot de ruimte,32) onder dewelke geen benauwing33) zou geweest zijn; en het gerecht34) uwer tafel zou vol vettigheid35) geweest zijn.
17)Maar gij hebt het gericht36) des goddelozen vervuld; het gericht en het recht houden u vast.37)
18)Omdat er grimmigheid is,38) wacht u, dat Hij u misschien niet met een klop39) wegstote; zodat u een groot rantsoen er niet zou afbrengen.40)
19)Zou Hij uw rijkdom achten, dat gij41) niet in benauwdheid zoudt zijn; of enige versterkingen42) van kracht?
20)Haak niet43) naar dien nacht,44) als de volken van hun plaats opgenomen45) worden.
21)Wacht u, wend u niet tot ongerechtigheid;46) overmits47) gij ze in dezen verkoren hebt, uit oorzake van de ellende.48)
22)Zie, God verhoogt49) door Zijn kracht; wie is een Leraar, gelijk Hij?50)
23)Wie heeft Hem gesteld51) over Zijn weg? Of wie heeft gezegd: Gij hebt onrecht gedaan?
24)Gedenk, dat gij Zijn werk groot maakt,52) hetwelk de lieden aanschouwen.53)
25)Alle mensen54) zien het aan; de mens schouwt het van verre.55)
26)Zie, God is groot,56) en wij begrijpen57) het niet; er is ook geen onderzoeking58) van het getal Zijner jaren.
27)Want Hij59) trekt de druppelen der wateren op,60) die den regen na zijn damp61) uitgieten;
28)Welke62) de wolken uitgieten, en over den mens overvloediglijk afdruipen.
29)Kan men ook verstaan de uitbreidingen63) der wolken, en de krakingen Zijner hutte?64)
30)Zie, Hij breidt65) over hem Zijn66) licht uit,67) en de wortelen68) der zee bedekt Hij.
31)Want daardoor69) richt Hij de volken; Hij geeft spijze ten overvloede.
32)Met handen70) bedekt Hij71) het licht,72) en doet aan73) hetzelve verbod door dengene,74) die tussen doorkomt.
33)Daarvan75) verkondigt76) Zijn geklater,77) en het vee;78) ook van den opgaanden damp.79)