< Job 35 >
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42
1)Elihu antwoordde verder,1) en zeide:
2)Houdt gij dat voor recht,2) dat gij gezegd hebt: Mijn gerechtigheid3) is meerder dan Gods?
3)Want gij hebt gezegd:4) Wat zou5) zij u baten?6) Wat meer voordeel zal ik daarmede7) doen, dan met mijn zonde?
4)Ik zal u antwoord8) geven, en uw vrienden9) met u.
5)Bemerk den hemel en zie; en aanschouw de bovenste wolken,10) zij zijn hoger11) dan gij.
6)Indien gij zondigt, wat bedrijft gij12) tegen Hem? Indien uw overtredingen menigvuldig zijn, wat doet gij Hem?13)
7)Indien gij rechtvaardig zijt, wat geeft gij Hem,14) of wat ontvangt Hij uit uw hand?
8)Uw goddeloosheid zou zijn tegen een man,15) gelijk gij zijt, en uw gerechtigheid voor16) eens mensen kind.17)
9)Vanwege18) hun grootheid19) doen zij de onderdrukten20) roepen; zij schreeuwen21) vanwege den arm22) der groten.23)
10)Maar24) niemand zegt:25) Waar is God, mijn Maker,26) Die de psalmen geeft27) in den nacht?
11)Die ons geleerder28) maakt dan de beesten der aarde, en ons wijzer maakt dan het gevogelte des hemels?
12)Daar29) roepen zij;30) maar Hij antwoordt niet, vanwege den hoogmoed31) der bozen.
13)Gewisselijk zal God de ijdelheid32) niet verhoren, en de Almachtige zal die niet aanschouwen.
14)Dat gij33) ook gezegd hebt: Gij zult Hem niet aanschouwen; er is nochtans gericht voor Zijn aangezicht, wacht gij dan op Hem.34)
15)Maar nu, dewijl het niets is,35) dat Zijn toorn36) Job bezocht heeft,37) en Hij hem38) niet zeer in overvloed doorkend heeft;
16)Zo heeft Job in ijdelheid39) zijn mond geopend, en zonder wetenschap woorden vermenigvuldigd.