< Job 34 >
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42
1)Verder antwoordde1) Elihu, en zeide:
2)Hoort, gij wijzen, mijn woorden, en gij verstandigen, neigt de oren naar mij.
3)Want het oor proeft2) de woorden, gelijk3) het gehemelte de spijze smaakt.
4)Laat ons kiezen voor ons, wat recht is;4) laat ons kennen onder ons wat goed is.
5)Want Job heeft gezegd: Ik ben rechtvaardig,5) en God6) heeft mijn recht weggenomen.
6)Ik moet7) liegen in mijn recht; mijn pijl8) is smartelijk zonder9) overtreding.
7)Wat man is er, gelijk Job?10) Hij drinkt de bespotting in als water;11)
8)En gaat12) over weg in gezelschap met de werkers der ongerechtigheid, en wandelt met goddeloze lieden.13)
9)Want hij heeft gezegd:14) Het baat15) een man niet, als hij welbehagen16) heeft aan God.
10)Daarom, gij, lieden17) van verstand, hoort naar mij: Verre18) zij God van goddeloosheid, en de Almachtige van onrecht!
11)Want naar het werk des mensen vergeldt19) Hij hem, en naar eens ieders weg20) doet Hij het hem vinden.21)
12)Ook waarlijk, God handelt22) niet goddelooslijk, en de Almachtige verkeert het recht niet.
13)Wie heeft23) Hem gesteld over de aarde, en wie heeft de ganse wereld geschikt?
14)Indien Hij Zijn hart24) tegen hem zette,25) zijn geest26) en zijn adem zou Hij tot Zich vergaderen;
15)Alle vlees27) zou tegelijk den geest geven, en de mens28) zou tot stof wederkeren.
16)Zo er dan verstand bij u is,29) hoor dit; neig de oren tot de stem mijner woorden.
17)Zou hij ook, die het recht haat, den gewonde30) verbinden, en zoudt gij den zeer Rechtvaardige31) verdoemen?
18)Zou men32) tot een koning zeggen: Gij Belial;33) tot de prinsen: Gij goddelozen!
19)Hoe dan tot Dien,34) Die het aangezicht35) der vorsten niet aanneemt, en den rijke voor den arme niet kent? Want zij zijn allen Zijner handen werk.
20)In een ogenblik sterven zij;36) zelfs ter middernacht37) wordt een volk38) geschud, dat het doorga; en de machtige40) wordt weggenomen zonder hand.39)41)
21)Want Zijn ogen zijn op ieders wegen,42) en Hij ziet al zijn treden.
22)Er is geen duisternis,43) en er is geen schaduw44) des doods, dat aldaar de werkers der ongerechtigheid zich verbergen mochten.
23)Gewisselijk, Hij legt45) den mens niet te veel op,46) dat hij tegen God47) in het gericht zou mogen treden.
24)Hij vermorzelt de geweldigen, dat men48) het niet doorzoeken kan, en stelt anderen in hun plaats.
25)Daarom dat Hij hun werken kent, zo keert Hij49) hen des nachts om, en zij worden verbrijzeld.
26)Hij klopt50) hen samen als goddelozen,51) in een plaats,52) waar aanschouwers zijn;
27)Daarom dat zij van achter Hem afgeweken zijn,53) en geen Zijner wegen54) verstaan hebben;
28)Opdat Hij op hem55) het geroep des armen brenge, en het geroep der ellendigen verhore.
29)Als Hij stilt,56) wie zal59) dan beroeren?57) Als Hij het aangezicht verbergt,58) wie zal Hem dan60) aanschouwen, zowel61) voor een volk,62) als voor een mens alleen?63)
30)Opdat64) de huichelachtige mens65) niet meer regere, en geen strikken66) des volks zijn.
31)Zekerlijk heeft hij tot God67) gezegd: Ik heb Uw straf verdragen, ik zal het niet verderven.68)
32)Behalve wat ik zie,69) leer Gij mij;70) heb ik onrecht gewrocht, ik zal het niet meer doen.71)
33)Zal het van u zijn,72) hoe Hij iets73) vergelden zal, dewijl gij Hem74) versmaadt? Zoudt gij75) dan verkiezen, en niet ik? Wat weet gij dan?76) Spreek.
34)De lieden77) van verstand zullen met mij zeggen,78) en een wijs man zal naar mij horen:79)
35)Dat Job niet met wetenschap gesproken heeft, en zijn woorden niet met kloek verstand geweest zijn.
36)Mijn Vader,80) laat Job beproefd worden81) tot het einde toe,82) om zijner antwoorden83) wil onder de ongerechtige84) lieden.
37)Want tot zijn zonde85) zou hij nog overtreding86) bijvoegen; hij zou onder ons in de handen klappen,87) en hij zou zijn redenen vermenigvuldigen tegen God.