1)Hoe lang
  Dat is, hoelang zal het nog zijn, eer gij een einde uwer redenen maakt?
2)gijlieden
  Bildad, naar veler gevoelen, spreekt Job toe in het getal van velen, opdat hij onder zijn persoon mede begrijpt enige omstanders, die hem toegedaan waren en hem in zijn verantwoording voorstonden. Anderen menen dat hij Job en zijn metgezellen Elifaz en Zofar tezamen toespreekt, dezelve allen van twee dingen berispende: I. dat zij het te lang met hun disputeren maakten; II. dat zij niet wel letten op elkanders redenen, eer zij die beantwoordden. Sommigen menen dat hij het alleen op zijn twee vrienden heeft geladen, hen berispende dat zij te veel woorden gebruiken ten Job niet grondiglijk genoeg wederlegden.
3)een einde
  Hebreeuws, den woorden einden stellen zult?
4)Merkt op,
  Of, geeft acht; te weten op de ganse zaak. Zo wordt het Hebreeuwse woord ook genomen Ezra 8:15; Neh. 13:7; Spreuk. 7:7. Anders, maakt [ons] verstandig.
5)wij geacht
  Te weten, ik en mijn twee metgezellen.
6)als beesten,
  Dat is, als botten, plompen, onverstandigen. Hij schijnt te zien op hetgeen Job gezegd had boven, Job 12:7, en Job 17:4,10.
7)onrein
  Dat is, als overtuigd van onwetendheid en verkeerdheid. Hij schijnt te zien op hetgeen Job gezegd had boven, Job 17:4,10.
8)in ulieder
  Dat is, in het oordeel van Job en die het met hem hielden: In iemands ogen te zijn, is in zijn oordeel gehouden te worden voor zulke, of zulke; alzo onder, Job 19:15, en Job 32:1; Spreuk. 3:7; Jes. 5:21, enz.; vergelijk Lev. 13:5, en de aantekening.
9)zijn ziel
  Hij spreekt van God in den derden persoon, dien hij daarna in den tweeden persoon toespreekt. Zie gelijke verandering van persoon, boven, Job 12:4, en Job 16:7, en Job 30:19,20; Obad.:3. Hij wil zeggen, dat Job door ongeduldigheid zichzelven verzwakte, verdierf en vernielde.
10)verwoest
  De zin is, dat God, om Jobs wil, de orde niet zou veranderen, die Hij altijd in zijn regering en oordelen gehouden had, straffende de bozen en zegenende de vromen, hetwelk niet meer ophouden kon, dan dat de wereld verlaten en de rotsen vervoerd zouden worden.
11)Ja,
  Alsof hij zeide: Hoezeer dat gij ons tegenspreekt, het is nochtans alzo, dat de goddelozen gestraft worden; en vervolgens, dewijl gij gestraft wordt, zijnde van God uit uw gehele welvaren gruwelijk gesloten, dat zij goddeloos moet zijn.
12)het licht
  Versta, den voorspoed dezes levens, bestaande in eer, macht, rijkdom, gezondheid, weelde en vreugde, die velen hier op aarde hebben. Het woord licht is voor allerlei welstand en vreugde genomen. Zie Esth. 8:16; onder, Job 22:28, en Job 30:26, en Job 38:15; Ps. 97:11; Spreuk. 13:9; Jes. 59:9, enz. Vergelijk hiermede boven de aantekening op Job 11:17.
13)de vonk
  Dat is, het minste van zijn heil of voorspoed zal hij niet genieten. Het woord vuur betekent hier evenveel als het voorgaande woord licht, dat is, voorspoed en welstand. Vergelijk Gen. 15:17.
14)zijns vuurs
  Te weten, des goddelozen, of een ieder van hen.
15)Het licht
  Zie op Job 18:5.
16)tent,
  Dat is, woning. Alzo in het volgende. Zie 2 Kon. 13:5.
17)lamp
  Versta, even hetzelfde, dat in Job 18:5 over het woord licht gezegd is. Alzo Ps. 18:29; Spreuk. 13:9, en Spreuk. 20:20.
18)De treden
  Dat is, de sterke voorgang van zijn vermogen en tijdelijken welstand zal ingetoomd en verzwakt worden, dat hij niet zo wijd en breed zal kunnen uitspringen om zijn geweld door veel stoutmoedig bedrijf uit te breiden.
19)zijn raad
  Dat is, door zijn eigen onverstand, aanslagen en voornemens zal hij tenonder gaan.
20)met zijn voeten
  Anders, door zijn voeten; dat is, door zijn eigen beleid zal hij geraken in het gevaar, hetwelk hem door Gods rechtvaardig oordeel zal toebereid wezen.
21)het wargaren
  Dat is, hij zal geduriglijk in duizend gevaren wezen.
22)zal [hem]
  Anders, hij zal met de verzenen den strik vatten; dat is, door zijn eigen onvoorzichtigheid zal hij zelf zijn voet in den strik steken en verwarren.
23)struikrover
  Zie boven, Job 5:5.
24)verborgen,
  Dat is, door Gods heimelijk en rechtvaardig oordeel bereid, om daarin gevangen te worden en te vergaan.
25)zijn val
  Men meent, dat het woord betekent een instrument, hetwelk op den weg gesteld werd, om daarmede vogelen te vangen.
26)De beroeringen
  Te weten, der conscientie en andere uitwendige, die God pleegt te gebruiken om de goddelozen te pijnigen.
27)verstrooien
  Dat is, hem brengen op de benen, hem jagende herwaarts en derwaarts door vele gedachten, die hem van binnen het hart doorsteken zullen. Zie Jes. 57:20,21.
28)macht
  Versta, al hetgeen, waardoor hij enig aanzien en vermogen onder de mensen heeft.
29)hongerig
  Dat is, zeer zwak worden, verkranken en afgaan. Hongerigen worden genaamd die in enig gebrek, ellende, of onvermogen zijn. Vergelijk 1 Sam. 2:5; Ps. 107:9,36; Jes. 32:6; Luk. 1:53.
30)aan zijn zijde.
  Dat is, omtrent en nabij hem.
31)eerstgeborene
  Dat is, een geweldige en schrikkelijke dood; want gelijk de eerstgeborene de overste was zijner broeders, en de meeste macht onder die had, alzo wordt de eerstgeborene des doods gezegd, die in geweld en vreeslijkheid andere doden tebovengaat. Alzo worden van Jesaja genaamd de eerstegeborene der armen die de armste waren, Jes. 14:30, of de duivel, die de macht des doods heeft; Hebr. 2:14.
32)de grendelen
  Versta, de benen, waarmede de huid vastgemaakt en het gehele lichaam ondersteund wordt. Anders, lidmaten, of de takken; dat is, de zenuwen en aderen, welke als takken door het gehele lichaam uitgespreid zijn. Het Hebreeuwse woord heeft verscheidene betekenissen.
33)vertrouwen
  Dat is, al hetgeen waarop hij zich verlaat. Alzo wordt het woord vertrouwen genomen, boven, Job 8:14; onder, Job 31:24; Spreuk. 25:19.
34)uitgerukt
  Vergelijk boven, Job 8:13,14,15.
35)zulks
  Of, gij zult hem doen treden, enz. als ene aanspraak tot God.
36)den koning
  Zo wordt genaamd de dood, omdat hij de goddelozen ten hoogste verschrikt. Of, versta, de allermeeste en gruwelijkste verschrikking, gelijk in Job 18:13 door den eerstgeborene des doods te verstaan is een zeer schrikkelijke dood. Ook kan men hierbij verstaan den duivel, wiens regering vrees en slavernij medebrengt; Hebr. 2:15.
37)Zij zal wonen
  Te weten, de verschrikking, of elk ene der verschrikkingen.
38)daar zij
  Hebreeuws, zonder zijne te zijn; dat is, daar zij hem niet toebehoort, te weten, omdat zij niet gemaakt is met zijn eigen middelen, maar met het goed, dat hij anderen ontnomen had.
39)zwavel
  Dit schijnt een dreigement te zijn van dorheid en onvruchtbaarheid van het land; Deut. 29:23; Jes. 34:9. Het kan ook zien op de straf, die over Sodom en Gomorra gevallen was, Gen. 19:24, en om Job te meer te bezwaren, schijnt hij te wijzen op hetgeen zijn volk en schapen wedervaren was, verslonden zijnde met vuur uit den hemel; boven, Job 1:16.
40)Van onder
  Dat is, hij zal ten enenmaal vergaan, gelijk een boom, wiens wortel verdort en wiens takken afgehouwen worden.
41)tak
  Het Hebreeuwse woord is ook alzo genomen, boven, Job 14:9; onder, Job 29:19, en Jes. 27:10.
42)op de straten.
  Hebreeuws, op het aangezicht der straat; dat is, onder de mensen in het openbaar en in de algemene vergaderingen zal hij niet voor eerlijk en vroom vermaard worden.
43)Men zal
  Hebreeuws, zij zullen hem verdrijven; dat is, hij zal verdreven worden, of men zal hem verdrijven. Zie boven, Job 4:19.
44)licht
  Te weten, van dit leven, of uit alle waardigheid, voorspoed, rijkdom en welstand. Zie boven, Job 18:5.
45)duisternis,
  Te weten, des doods en der hel, gelijk de volgende woorden schijnen mede te brengen. Zie een gelijk exempel in den rijken vrek, Luk. 16:23. Anders kan het woord duisternis hier genomen zijn voor tegenspoed en ellende. Zie Gen. 15:12.
46)neef hebben
  Of, kindskind.
47)zijn dag
  Dat is, den dag zijns ondergangs van God gesteld om zijn rechtvaardig oordeel tegen hem uit te voeren. Alzo Ezech. 21:25; en alzo is door een menselijken dag te verstaan een menselijk oordeel, 1 Cor. 4:3. Vergelijk boven, Job 15:32, en de aantekening.
48)nakomelingen
  Dat is, die na hem leven zullen.
49)de ouden
  Of, voorgaande; dat is, die voor de nakomelingen geweest waren, en leefden niet alleen als hij nog in zijn weelde was, maar ook daarna, als hij een schrikkelijk einde nam.
50)met schrik
  Het Hebreeuwse woord betekent zulk een schrik, waardoor een mens de haren te berge staan. Alzo Ezech. 27:35, en Ezech. 32:10. De zin is uitgedrukt boven, Job 4:15.
51)de plaats
  Dat is, staat en conditie. Vergelijk boven, de aantekening Job 8:18.
52)die God
  Dat is, naar God niet vraagt om van zijn wezen, wil en werken een rechte wetenschap te hebben, ten einde dat hij hem behage en diene. Vergelijk Exod. 5:2; Richt. 2:10; Ps. 78:6; 2 Thess. 1:8.