< Spreuken 7 >
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31
1)Mijn zoon, bewaar mijn redenen, en leg1) mijn geboden bij u weg.
2)Bewaar mijn geboden, en leef,2) en mijn wet3) als den appel4) uwer ogen.
3)Bind ze5) aan uw vingeren, schrijf6) ze op de tafels uws harten.
4)Zeg7) tot de wijsheid: Gij zijt mijn zuster; en heet het verstand uw bloedvriend;8)
5)Opdat zij u bewaren voor een vreemde vrouw,9) voor de onbekende, die10) met haar redenen vleit.
6)Want11) door het venster van mijn huis, door mijn tralie keek ik uit;
7)En ik zag onder de slechten;12) ik merkte13) onder de jonge gezellen14) een verstandelozen jongeling;15)
8)Voorbijgaande op de straat, nevens haar hoek,16) en hij trad op den weg van haar huis.17)
9)In de schemering,18) in den avond des daags, in den zwarten nacht19) en de donkerheid;
10)En ziet, een vrouw ontmoette hem in hoerenversiersel,20) en met het hart21) op haar hoede;
11)Deze was woelachtig22) en wederstrevig,23) haar voeten bleven24) in haar huis niet;
12)Nu buiten,25) dan op de straten25) zijnde, en bij alle hoeken loerende;
13)En zij greep hem aan, en kuste hem; zij sterkte26) haar aangezicht, en zeide tot hem:
14)Dankoffers27) zijn bij mij, ik heb heden mijn geloften28) betaald;29)
15)Daarom ben ik uitgegaan u tegemoet, om uw aangezicht naarstiglijk30) te zoeken, en ik heb u gevonden.
16)Ik heb mijn bedstede met tapijtsieraad31) toegemaakt, met uitgehouwen32) werken, met fijn linnen33) van Egypte;
17)Ik heb mijn leger met mirre, aloe en kaneel welriekende gemaakt;
18)Kom, laat ons dronken34) worden van minnen tot den morgen toe; laat ons ons vrolijk maken in grote liefde.35)
19)Want de man36) is niet in zijn huis, hij is een verren weg37) getogen;
20)Hij heeft een bundel38) gelds in zijn hand39) genomen; ten bestemden40) dage zal hij naar zijn huis komen.
21)Zij bewoog41) hem door de veelheid van haar onderricht,42) zij dreef hem aan door het gevlei harer lippen.43)
22)Hij ging haar straks achterna, gelijk een os ter slachting gaat, en gelijk een dwaas44) tot de tuchtiging45) der boeien.
23)Totdat hem de pijl46) zijn lever47) doorsneed; gelijk een vogel zich haast naar den strik, en niet weet, dat dezelve tegen zijn leven48) is.
24)Nu dan, kinderen,49) hoort naar mij, en luistert naar de redenen mijns monds.
25)Laat uw hart tot haar wegen50) niet wijken, dwaalt niet op haar paden.
26)Want zij heeft veel gewonden nedergeveld, en al haar gedoden51) zijn machtig52) vele.
27)Haar huis zijn wegen des grafs,53) dalende naar de binnenkameren des doods.54)