< Spreuken 13 >
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31
1)Een wijs zoon hoort de tucht des vaders; maar een spotter hoort de bestraffing1) niet.
2)Een ieder2) zal van de vrucht des monds het goede eten;3) maar de ziel der trouwelozen het geweld.4)
3)Die zijn mond bewaart, behoudt zijn ziel;5) maar voor hem is verstoring, die zijn lippen6) wijd opendoet.
4)De ziel des luiaards is begerig, doch er is niets; maar de ziel der vlijtigen zal vet gemaakt worden.7)8)
5)De rechtvaardige haat leugentaal;9) maar de goddeloze maakt zich stinkende,10) en doet zich schaamte aan.
6)De gerechtigheid bewaart den oprechte11) van weg; maar de goddeloosheid zal den zondaar12) omkeren.
7)Er is een, die zichzelven rijk maakt, en niet met al heeft, en een, die zichzelven arm maakt, en heeft veel goed.13)
8)Het rantsoen van ieders ziel14) is zijn rijkdom; maar de arme hoort het schelden15) niet.
9)Het licht16) der rechtvaardigen zal zich verblijden;17) maar de lamp der goddelozen zal uitgeblust worden.
10)Door hovaardigheid18) maakt men19) niet dan gekijf; maar bij de beradenen20) is wijsheid.
11)Goed, van ijdelheid21) gekomen, zal verminderd worden; maar die met de hand22) vergadert, zal het vermeerderen.23)
12)De uitgestelde hoop24) krenkt het hart; maar de begeerte,25) die komt, is een boom26) des levens.
13)Die het woord27) veracht, die zal verdorven28) worden; maar wie het gebod vreest, dien zal vergolden29) worden.
14)Des wijzen leer is een springader30) des levens, om af te wijken van de strikken des doods.31)
15)Goed verstand geeft aangenaamheid; maar de weg32) der trouwelozen is streng.33)
16)Al wie kloekzinnig is, handelt met wetenschap;34) maar een zot breidt35) dwaasheid36) uit.
17)Een goddeloze37) bode zal in het kwaad vallen; maar een trouw gezant38) is medicijn.39)
18)Armoede en schande is desgenen, die de tucht40) verwerpt;41) maar die de bestraffing42) waarneemt; zal geeerd43) worden.
19)De begeerte,44) die geschiedt,45) is zoet voor de ziel; maar het is den zotten46) een gruwel van het kwade af te wijken.
20)Die met de wijzen omgaat, zal wijs worden; maar die der zotten47) metgezel is, zal verbroken48) worden.
21)Het kwaad49) zal de zondaars vervolgen; maar den rechtvaardige zal men goed50) vergelden.
22)De goede zal zijner kinders kinderen doen erven;51) maar het vermogen des zondaars52) is voor den rechtvaardige weggelegd.53)
23)Het ploegen54) der armen geeft veelheid der spijze; maar daar is een,55) die verteerd56) wordt door gebrek57) van oordeel.
24)Die zijn roede inhoudt, haat zijn zoon;58) maar die hem liefheeft, zoekt hem vroeg59) met tuchtiging.
25)De rechtvaardige60) eet61) tot verzadiging zijner ziel62) toe; maar de buik der goddelozen zal gebrek hebben.