< Spreuken 23 >
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31
1)Als gij aangezeten zult zijn om met een heerser1) te eten, zo zult gij scherpelijk2) letten op dengene,3) die voor uw aangezicht is.
2)En zet4) een mes aan uw keel,5) indien gij een gulzig mens zijt;6)
3)Laat u niet gelusten zijner smakelijke7) spijzen, want het is een leugenachtig8) brood.
4)Vermoei u niet om rijk te worden; sta af van uw vernuft.9)
5)Zult gij uw ogen laten vliegen op hetgeen10) niets is?11) Want het zal zich12) gewisselijk13) vleugelen maken gelijk een arend,14) die naar den hemel vliegt.
6)Eet het brood niet desgenen,15) die boos is van oog, en wees niet belust op zijn smakelijke16) spijzen;
7)Want gelijk hij bedacht17) heeft in zijn ziel, alzo18) zal hij tot u zeggen: Eet en drink! maar zijn hart is niet met u;
8)Uw bete, die gij gegeten hebt, zoudt gij uitspuwen;19) en gij zoudt uw liefelijke woorden verderven.20)
9)Spreek niet voor het oor van een zot, want hij zou het verstand21) uwer woorden verachten.
10)Zet de oude palen22) niet terug; en kom op de akkers der wezen niet;23)
11)Want hun Verlosser24) is sterk; Die zal hun twistzaak25) tegen u twisten.
12)Begeef uw hart tot de tucht,26) en uw oren tot de redenen der wetenschap.27)
13)Weer de tucht28) van den jongen niet; als gij hem met de roede zult slaan, zal hij niet sterven.29)
14)Gij zult hem met de roede slaan, en zijn ziel van de hel redden.
15)Mijn zoon! zo uw hart wijs is, mijn hart zal blijde zijn, ja,30) ik.
16)En mijn nieren31) zullen van vreugde opspringen, als uw lippen billijkheden32) spreken zullen.
17)Uw hart zij niet nijdig over de zondaren;33) maar zijt te allen dage34) in de vreze des HEEREN.
18)Want zekerlijk,35) er is een beloning;36) en uw verwachting37) zal niet afgesneden worden.
19)Hoor gij, mijn zoon!38) en word wijs, en richt uw hart op den weg.39)
20)Zijt niet onder de wijnzuipers,40) noch onder de vleesvreters;41)
21)Want een zuiper en vraat zal arm worden; en de sluimering42) doet verscheurde klederen dragen.
22)Hoor naar uw vader, die u gewonnen heeft; en veracht uw moeder niet, als zij oud geworden is.
23)Koop43) de waarheid,44) en verkoop ze niet, mitsgaders wijsheid, en tucht, en verstand.
24)De vader des rechtvaardigen zal zich zeer verheugen;45) en die een wijzen zoon gewint, zal zich over hem verblijden.
25)Laat uw vader46) zich verblijden, ook uw moeder; en laat haar zich verheugen,47) die u gebaard heeft.
26)Mijn zoon! geef mij uw hart,48) en laat uw ogen49) mijn wegen bewaren.50)
27)Want een hoer is een diepe gracht,51) en een vreemde vrouw52) is een enge put.
28)Ook loert zij53) als een rover;54) en zij vermenigvuldigt55) de trouwelozen onder de mensen.
29)Bij wien56) is wee? bij wien och arme?57) bij wien gekijf? bij wien het beklag?58) bij wien wonden59) zonder oorzaak? bij wien de roodheid der ogen?
30)Bij degenen, die bij den wijn vertoeven;60) bij degenen, die komen om gemengden61) drank na te zoeken.
31)Zie den wijn62) niet aan, als hij zich rood vertoont, als hij in den beker zijn verve geeft, als hij recht opgaat;63)64)
32)In zijn einde zal hij als een slang bijten, en steken als een adder.65)
33)Uw ogen zullen naar vreemde vrouwen66) zien, en uw hart zal verkeerdheden67) spreken.
34)En gij zult68) zijn, gelijk een,69) die in het hart van de zee70) slaapt; en gelijk een, die in het opperste71) van den mast slaapt.
35)Men heeft mij geslagen,72) zult gij zeggen, ik ben niet ziek geweest; men heeft mij gebeukt, ik heb het niet gevoeld; wanneer zal ik opwaken?73) Ik zal hem nog meer zoeken!74)