< Spreuken 1 >
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31
1)De spreuken van Salomo,1) den zoon van David, den koning van Israel,
2)Om wijsheid2) en tucht3) te weten; om te verstaan redenen4) des verstands;5)
3)Om aan te nemen onderwijs van goed verstand,6) gerechtigheid,7)8) en recht, en billijkheden;9)
4)Om den slechten10) kloekzinnigheid11) te geven, den jongeling12) wetenschap13) en bedachtzaamheid.14)
5)Die wijs is, zal horen, en zal in lere toenemen; en die verstandig is, zal wijzen raad16) bekomen;15)
6)Om te verstaan een spreuk17) en de uitlegging,18) de woorden der wijzen en hun raadselen.19)
7)De vrees des HEEREN is het beginsel20) der wetenschap; de dwazen21) verachten wijsheid en tucht.
8)Mijn zoon!22) hoor de tucht uws vaders, en verlaat de leer23) uwer moeder niet;
9)Want zij zullen uw hoofd een aangenaam24) toevoegsel zijn, en ketenen aan uw hals.25)
10)Mijn zoon! indien de zondaars26) u aanlokken,27) bewillig niet;
11)Indien zij zeggen: Ga met ons, laat ons loeren op bloed,28) ons versteken29) tegen den onschuldige, zonder oorzaak;30)
12)Laat ons hen levend verslinden,31) als het graf;32) ja, geheel en al, gelijk die in den kuil33) nederdalen;
13)Alle kostelijk goed zullen wij vinden, onze huizen zullen wij met roof vullen.
14)Gij zult uw lot34) midden onder ons werpen; wij zullen allen35) een buidel hebben.
15)Mijn zoon! wandel36) niet met hen op den weg; weer uw voet37) van hun pad.
16)Want hun voeten lopen ten boze;38) en zij haasten zich om bloed te storten.
17)Zekerlijk, het net39) wordt tevergeefs40) gespreid voor de ogen van allerlei41) gevogelte;
18)En deze loeren42) op hun eigen bloed, en versteken43) zich tegen hun zielen.
19)Zo zijn de paden44) van een iegelijk, die gierigheid45) pleegt; zij zal de ziel46) van haar meester47) vangen.48)
20)De opperste Wijsheid49) roept50) overluid daar buiten; Zij verheft51) Haar stem op de straten.
21)Zij roept in het voorste52) der woelingen; aan de deuren der poorten53) spreekt Zij Haar redenen in de stad;54)
22)Gij slechten!55) hoe lang zult gij de slechtigheid beminnen, en de spotters56) voor zich de spotternij begeren, en de zotten57) wetenschap haten?
23)Keert u58) tot Mijn bestraffing; ziet, Ik zal Mijn Geest59) ulieden overvloediglijk uitstorten;60) Ik zal Mijn woorden u bekend maken.
24)Dewijl Ik geroepen heb, en gijlieden geweigerd hebt; Mijn hand uitgestrekt61) heb, en er niemand was, die opmerkte;
25)En gij al Mijn raad verworpen,62) en Mijn bestraffing niet gewild hebt;
26)Zo zal Ik ook in ulieder verderf lachen; Ik zal spotten, wanneer uw vreze63) komt.
27)Wanneer uw vreze komt gelijk een verwoesting,64) en uw verderf aankomt als een wervelwind;65) wanneer u benauwdheid en angst overkomt;
28)Dan zullen zij tot Mij roepen, maar Ik zal niet antwoorden; zij zullen Mij vroeg zoeken,66) maar zullen Mij niet vinden;
29)Daarom, dat zij de wetenschap67) gehaat hebben, en de vreze des HEEREN niet hebben verkoren.
30)Zij hebben in Mijn raad niet bewilligd; al Mijn bestraffingen hebben zij versmaad;
31)Zo zullen zij68) eten69) van de vrucht70) van hun weg, en zich verzadigen71) met hun raadslagen.
32)Want de afkering72) der slechten zal hen doden,73) en de voorspoed74) der zotten zal hen verderven.
33)Maar die naar Mij hoort, zal zeker wonen,75) en hij zal gerust zijn van de vreze des kwaads.