|
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
19
20
21
22
23
24
25
26
27
28
29
30
31
|
1) | De spreuken1) van Salomo. Een wijs zoon verblijdt den vader;2) maar een zot zoon is zijner moeder droefheid. |
2) | Schatten der goddeloosheid3) doen geen nut; maar de gerechtigheid4) redt5) van den dood. |
3) | De HEERE laat de ziel des rechtvaardigen niet hongeren; maar de have6) der goddelozen stoot Hij weg. |
4) | Die met een bedriegelijke7) hand werkt, wordt arm; maar de hand der vlijtigen maakt rijk. |
5) | Die in den zomer vergadert,8) is een verstandig zoon; maar die in den oogst vast slaapt, is een zoon die beschaamd9) maakt. |
6) | Zegeningen10) zijn op het hoofd11) des rechtvaardigen; maar het geweld12) bedekt13) den mond der goddelozen. |
7) | De gedachtenis des rechtvaardigen zal tot zegening14) zijn; maar de naam der goddelozen zal verrotten.15) |
8) | Die wijs van hart is, neemt de geboden16) aan; maar die dwaas17) is van lippen, zal omgeworpen18) worden. |
9) | Die in oprechtheid19) wandelt, wandelt zeker;20) maar die zijn wegen21) verkeert, zal bekend22) worden. |
10) | Die met het oog23) wenkt, richt smart aan; en een dwaas24) van lippen zal omgeworpen25) worden. |
11) | De mond des rechtvaardigen is een springader26) des levens; maar het geweld27) bedekt den mond der goddelozen. |
12) | Haat verwekt krakelen; maar de liefde28) dekt29) alle30) overtredingen toe. |
13) | In de lippen des verstandigen wordt wijsheid gevonden;31) maar op den rug des verstandelozen32) de roede.33) |
14) | De wijzen leggen34) wetenschap weg; maar den mond des dwazen is de verstoring35) nabij. |
15) | Des rijken goed is een stad zijner sterkte; de armoede der geringen36) is hun verstoring. |
16) | Het werk37) des rechtvaardigen is ten leven;38) de inkomst39) des goddelozen is ter zonde.40) |
17) | Het pad tot het leven41) is desgenen die de tucht bewaart; maar die de bestraffing verlaat, doet dwalen.42) |
18) | Die den haat43) bedekt, is van valse lippen, en die een kwaad gerucht voortbrengt, is een zot. |
19) | In de veelheid der woorden44) ontbreekt de overtreding niet; maar die zijn lippen wederhoudt, is kloek verstandig. |
20) | De tong des rechtvaardigen is uitgelezen45) zilver; het hart der goddelozen is weinig waard.46) |
21) | De lippen des rechtvaardigen voeden47) er velen; maar de dwazen sterven48) door gebrek49) van verstand. |
22) | De zegen50) des HEEREN, die maakt rijk; en Hij voegt51) er geen smart52) bij.53) |
23) | Het is voor den zot als spel, schandelijkheid te doen; maar voor een man van verstand, wijsheid54) te plegen. |
24) | De vreze55) des goddelozen, die zal hem overkomen; maar de begeerte56) der rechtvaardigen zal God geven. |
25) | Gelijk57) een wervelwind voorbijgaat, alzo is de goddeloze niet meer; maar de rechtvaardige is een eeuwige58) grondvest. |
26) | Gelijk edik den tanden, en gelijk rook den ogen is, zo is de luie59) dengenen, die hem uitzenden. |
27) | De vreze des HEEREN vermeerdert de dagen;60) maar de jaren der goddelozen worden verkort.61) |
28) | De hoop der rechtvaardigen is blijdschap;62) maar de verwachting der goddelozen zal vergaan.63) |
29) | De weg64) des HEEREN is voor den oprechte sterkte;65) maar voor de werkers der ongerechtigheid verstoring.66) |
30) | De rechtvaardige zal in eeuwigheid niet bewogen worden; maar de goddelozen zullen de aarde niet bewonen.67) |
31) | De mond68) des rechtvaardigen brengt overvloediglijk wijsheid voort; maar de tong69) der verkeerdheden zal uitgeroeid worden. |
32) | De lippen des rechtvaardigen weten wat welgevallig is;70) maar de mond der goddelozen enkel verkeerdheid.71) |