< Spreuken 28 >
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31
1)De goddelozen vlieden, waar geen vervolger is; maar elk rechtvaardige is moedig,1) als een jonge leeuw.2)
2)Om de overtreding3) des lands zijn deszelfs4) vorsten vele; maar om verstandige en wetende mensen zal insgelijks verlenging5) wezen.
3)Een arm man,6) die de geringen verdrukt, is een wegvagende regen,7) zodat er geen brood zij.
4)Die de wet verlaten, prijzen de goddelozen; maar die de wet bewaren, mengen8) zich in strijd tegen hen.9)
5)De kwade10) lieden verstaan het recht niet;11) maar die den HEERE zoeken,12) verstaan alles.13)
6)De arme, wandelende14) in zijn oprechtheid, is beter, dan die verkeerd15) is van wegen,16) al is hij rijk.
7)Die de wet bewaart, is een verstandig zoon; maar die der vraten17) metgezel18) is, beschaamt19) zijn vader.
8)Die zijn goed vermeerdert met woeker20) en met overwinst,20) vergadert21) dat voor dengene, die zich des armen ontfermt.
9)Die zijn oor afwendt van de wet22) te horen, diens gebed zelfs zal een gruwel23) zijn.
10)Die de oprechten doet dwalen op een kwaden weg,24) zal zelf in zijn gracht25) vallen; maar de vromen zullen het goede beerven.
11)Een rijk man is wijs in zijn ogen; maar de arme, die verstandig is, doorzoekt26) hem.
12)Als de rechtvaardigen27) opspringen28) van vreugde, is er grote heerlijkheid;29) maar als de goddelozen opkomen, wordt de mens30) nauw gezocht.
13)Die zijn overtredingen bedekt, zal niet voorspoedig zijn; maar die ze bekent31) en laat, zal barmhartigheid verkrijgen.
14)Welgelukzalig is de mens, die geduriglijk vreest;32) maar die zijn hart33) verhardt, zal in het kwaad vallen.
15)De goddeloze, heersende over een arm volk, is een brullende leeuw, en een beer, die ginds34) en weder loopt.
16)Een vorst,35) die van alle verstand gebrek heeft, is ook veelvoudig36) in verdrukkingen; maar die de gierigheid37) haat, zal de dagen38) verlengen.
17)Een mens, gedrukt39) om het bloed40) ener ziel,41) zal naar den kuil42) toevlieden;43) men ondersteune44) hem niet!
18)Die oprecht45) wandelt, zal behouden worden; maar die zich46) verkeerdelijk gedraagt in twee wegen,47) zal in den enen48) vallen.
19)Die zijn land bouwt, zal met brood verzadigd50) worden; maar die ijdele49) mensen volgt, zal met armoede verzadigd worden.
20)Een gans51) getrouw man zal veelvoudig52) zijn in zegeningen; maar die haastig is, om rijk te worden, zal niet onschuldig53) wezen.
21)De aangezichten54) te kennen, is niet goed;55) want een man zal om een stuk broods56) overtreden.
22)Die zich haast57) naar goed, is een man58) van een boos oog; maar hij weet niet, dat het gebrek59) hem overkomen zal.
23)Die een mens bestraft,60) zal achterna61) gunst vinden, meer dan die met de tong62) vleit.
24)Wie zijn vader of zijn moeder berooft, en zegt: Het is geen overtreding;63) die is des verdervenden64) mans gezel.
25)Die grootmoedig65) is, verwekt gekijf; maar die op den HEERE vertrouwt, zal vet66) worden.
26)Die op zijn hart67) vertrouwt, die is een zot; maar die in wijsheid68) wandelt, die zal ontkomen.
27)Die den armen geeft, zal geen gebrek hebben; maar die zijn ogen verbergt,69) zal veel70) vervloekt worden.
28)Als de goddelozen opkomen, verbergt71) zich de mens; maar als zij omkomen, vermenigvuldigen de rechtvaardigen.