< Spreuken 11 >
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31
1)Een bedriegelijke1) weegschaal is den HEERE2) een gruwel; maar een volkomen weegsteen3) is Zijn welgevallen.4)
2)Als de hovaardigheid komt, zal de schande5) ook komen; maar met de ootmoedigen6) is wijsheid.7)
3)De oprechtheid der oprechten leidt hen;8) maar de verkeerdheid9) der trouwelozen verstoort10) hen.
4)Goed doet geen nut11) ten dage der verbolgenheid;12) maar de gerechtigheid13) redt van den dood.
5)De gerechtigheid des oprechten maakt zijn weg14) recht; maar de goddeloze valt15) door zijn goddeloosheid.
6)De gerechtigheid der vromen zal hen16) redden; maar de trouwelozen worden gevangen17) in hun verkeerdheid.18)
7)Als de goddeloze mens sterft, vergaat zijn verwachting;19) zelfs is de allersterkste20) hoop vergaan.
8)De rechtvaardige wordt uit benauwdheid bevrijd; en de goddeloze komt in zijn plaats.21)
9)De huichelaar22) verderft zijn naaste door den mond;23) maar door wetenschap24) worden de rechtvaardigen bevrijd.25)
10)Een stad26) springt op van vreugde over het welvaren27) der rechtvaardigen; en als de goddelozen vergaan, is er gejuich.
11)Door den zegen28) der oprechten wordt een stad verheven; maar door den mond29) der goddelozen wordt zij verbroken.
12)Die verstandeloos is, veracht30) zijn naaste; maar een man van groot verstand31) zwijgt stil.32)
13)Die als33) een achterklapper wandelt, openbaart het heimelijke; maar die getrouw is van geest,34) bedekt de zaak.
14)Als er geen wijze35) raadslagen zijn, vervalt het volk; maar de behoudenis is in de veelheid der raadslieden.36)
15)Als iemand37) voor38) een vreemde39) borg geworden is, hij zal zekerlijk40)42) verbroken worden; maar wie degenen41) haat, die in de hand klappen, is zeker.
16)Een aangename43) huisvrouw houdt de eer vast,44) gelijk45) de geweldigen den rijkdom vasthouden.46)
17)Een goedertieren47) mens doet48) zijn ziel49) wel; maar die wreed is, beroert50) zijn vlees.
18)De goddeloze doet een vals werk;51) maar voor dengene, die gerechtigheid52) zaait, is trouwe loon.53)
19)Alzo is de gerechtigheid ten leven, gelijk die het kwade najaagt, naar zijn dood jaagt.
20)De verkeerden54) van hart zijn den HEERE een gruwel; maar de oprechten van weg55) zijn Zijn welgevallen.56)
21)Hand aan hand57) zal de boze niet onschuldig58) zijn; maar het zaad59) der rechtvaardigen zal ontkomen.60)
22)Een schone vrouw, die van rede61) afwijkt, is een gouden bagge62) in een varkenssnuit.
23)De begeerte der rechtvaardigen is alleenlijk63) het goede; maar de verwachting der goddelozen is verbolgenheid.64)
24)Er is een, die uitstrooit,65) denwelken nog meer toegedaan wordt; en een, die meer inhoudt dan recht is,66) maar het is tot gebrek.67)
25)De zegenende68) ziel zal vet gemaakt69) worden; en die bevochtigt,70) zal ook zelf71) een vroege regen worden.
26)Wie koren inhoudt, dien vloekt het volk; maar zegening zal zijn over het hoofd des verkopers.
27)Wie het goede72) vroeg nazoekt,73) zoekt welgevalligheid;74) maar wie het kwade natracht,75) dien zal het overkomen.
28)Wie op zijn rijkdom vertrouwt, die zal vallen; maar de rechtvaardigen76) zullen groenen77) als loof.
29)Wie zijn huis beroert,78) zal wind79) erven; en de dwaas zal een knecht80) zijn desgenen, die wijs81) van hart is.
30)De vrucht82) des rechtvaardigen is een boom83) des levens; en wie zielen84) vangt, is wijs.
31)Ziet, den rechtvaardige wordt vergolden85) op de aarde, hoeveel te meer den goddeloze en zondaar!86)