< Spreuken 5 >
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31
1)Mijn zoon! merk op mijn wijsheid,1) neig uw oor tot mijn verstand;1)
2)Opdat gij alle bedachtzaamheid2) behoudt, en uw lippen3) wetenschap bewaren.
3)Want4) de lippen5) der vreemde6) vrouw druppen honigzeem, en haar gehemelte8) is gladder dan olie.7)
4)Maar het laatste9) van haar is bitter als alsem, scherp als een tweesnijdend10) zwaard.
5)Haar voeten dalen naar den dood,11) haar treden houden12) de hel13) vast.
6)Opdat14)18) gij het pad15) des levens niet zoudt wegen, zijn haar gangen16) ongestadig,17) dat gij het niet merkt.19)
7)Nu dan, gij kinderen! hoort naar mij, en wijkt niet van de redenen mijns monds.
8)Maak uw weg verre van haar, en nader niet tot de deur van haar huis;20)
9)Opdat gij anderen21) uw eer22) niet geeft,23) en uw jaren24) den wrede;25)
10)Opdat de vreemden26) zich niet verzadigen van uw vermogen,27) en al uw smartelijke28) arbeid niet kome in het huis des onbekenden;29)
11)En gij in uw laatste brult,30) als uw vlees, en uw lijf verteerd is;
12)En zegt: Hoe heb ik de tucht gehaat, en mijn hart de bestraffing versmaad!
13)En heb niet gehoord naar de stem mijner onderwijzers, noch mijn oren geneigd tot mijn leraars!
14)Ik ben31) bijna in alle kwaad32) geweest, in het midden33) der gemeente en der vergadering!
15)Drink34) water uit uw bak, en vloeden35) uit het midden van uw bornput;
16)Laat uw fonteinen36) zich buiten verspreiden, en de waterbeken37) op de straten;
17)Laat ze38) de uwe alleen zijn, en van geen vreemde met u.
18)Uw springader39) zij gezegend; en verblijd u vanwege de huisvrouw uwer jeugd;
19)Een zeer liefelijke40) hinde, en een aangenaam41) steengeitje; laat u haar borsten te allen tijd dronken maken;42) dool43) steeds in haar liefde.
20)En waarom zoudt gij, mijn zoon, in een vreemde44) dolen, en den schoot der onbekende45) omvangen?
21)Want eens iegelijks46) wegen zijn voor de ogen des HEEREN, en Hij weegt47) al zijne gangen.
22)Den goddeloze zullen zijn ongerechtigheden vangen, en met de banden zijner zonden zal hij vastgehouden worden.
23)Hij zal sterven, omdat48) hij zonder tucht geweest is, en in de grootheid49) zijner dwaasheid zal hij verdwalen.50)