|
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
19
20
21
22
23
24
25
26
27
28
29
30
31
|
1) | De opperste1) Wijsheid heeft Haar huis2) gebouwd; Zij heeft Haar zeven3) pilaren4) gehouwen. |
2) | Zij5) heeft Haar slachtvee6) geslacht.7) Zij heeft Haar wijn gemengd;8) ook heeft Zij Haar tafel toegericht.9) |
3) | Zij heeft Haar dienstmaagden10) uitgezonden; Zij nodigt op de tinnen11) van de hoogten der stad: |
4) | Wie is slecht?12) Hij kere zich herwaarts! Tot de verstandeloze zegt Zij:13) |
5) | Komt,14) eet van Mijn brood,15) en drinkt van den wijn, dien Ik gemengd heb. |
6) | Verlaat de slechtigheden,16) en leeft;17) en treedt in den weg des verstands.18) |
7) | Wie den spotter19) tuchtigt,20) behaalt21) zich schande; en die den goddeloze bestraft, zijn schandvlek.22) |
8) | Bestraf den spotter niet, opdat hij u niet hate; bestraf den wijze,23) en hij zal u liefhebben. |
9) | Leer den wijze,24) zo zal hij nog wijzer worden; onderwijs den rechtvaardige, zo zal hij in leer toenemen.25) |
10) | De vreze des HEEREN is het beginsel der wijsheid, en de wetenschap26) der heiligen is verstand. |
11) | Want27) door Mij zullen uw28) dagen vermenigvuldigen, en de jaren des levens zullen u toegedaan worden. |
12) | Indien gij wijs zijt, gij zijt wijs voor uzelven;29) en zijt gij een spotter, gij zult het alleen dragen.30) |
13) | Een zotte vrouw31) is woelachtig,32) de slechtigheid33) zelve, en weet niet met al.34) |
14) | En zij zit35) aan de deur van haar huis, op een stoel, op de hoge plaatsen der stad; |
15) | Om te roepen degenen, die op den weg voorbijgaan, die hun paden36) recht maken, zeggende: |
16) | Wie is slecht?37) Hij kere zich herwaarts; en tot den verstandeloze zegt zij: |
17) | De gestolen38) wateren zijn zoet, en het verborgen39) brood is liefelijk. |
18) | Maar40) hij weet niet,41) dat aldaar42) doden zijn;43) haar genoden zijn in de diepten der hel.44) |