< Spreuken 8 >
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31
1)Roept de Wijsheid1) niet, en verheft2) niet de Verstandigheid Haar stem?
2)Op de spits3) der hoge plaatsen, aan den weg,4) ter plaatse,5) waar paden zijn, staat Zij;
3)Aan de zijde6) der poorten, voor aan de stad,7) aan den ingang der deuren roept Zij overluid:8)
4)Tot u, o mannen!9) roep Ik, en Mijn stem is tot de mensenkinderen.
5)Gij slechten!10) verstaat kloekzinnigheid,11) en gij zotten!12) verstaat met het hart.
6)Hoort, want ik zal vorstelijke13) dingen spreken, en de opening14) Mijner lippen zal enkel billijkheid zijn.
7)Want Mijn gehemelte15) zal de waarheid bedachtelijk uitspreken, en de goddeloosheid is Mijn lippen een gruwel.16)
8)Al de redenen Mijns monds zijn in gerechtigheid; er is niets verdraaids,17) noch verkeerds in.
9)Zij zijn alle recht18) voor dengene, die verstandig is, en rechtmatig voor degenen, die wetenschap vinden.19)
10)Neemt Mijn tucht aan, en niet zilver,20) en wetenschap, meer dan het uitgelezen uitgegraven21) goud.
11)Want wijsheid is beter dan robijnen,22) en al wat men23) begeren mag, is met haar niet te vergelijken.
12)Ik,24) Wijsheid, woon bij de kloekzinnigheid,25) en vinde de kennis van alle bedachtzaamheid.26)
13)De vreze27) des HEEREN is, te haten het kwade, de hovaardigheid, en den hoogmoed, en den kwaden weg;28) Ik haat ook den mond29) der verkeerdheden.
14)Raad en het wezen30) zijn Mijne; Ik ben het Verstand, Mijne is de Sterkte.
15)Door Mij regeren de koningen, en de vorsten stellen31) gerechtigheid.32)
16)Door Mij heersen de heersers, en de prinsen,33) al de rechters der aarde.
17)Ik heb lief, die Mij liefhebben; en die Mij vroeg zoeken,34) zullen Mij vinden.35)
18)Rijkdom en eer is bij Mij, duurachtig goed en gerechtigheid.
19)Mijn vrucht36) is beter dan uitgegraven goud,37) en dan dicht goud;38) en Mijn inkomen dan uitgelezen zilver.
20)Ik doe wandelen op den weg der gerechtigheid,39) in het midden van de paden des rechts;
21)Opdat Ik Mijn liefhebbers doe beerven dat bestendig is,40) en Ik zal hun schatkameren vervullen.
22)De HEERE41) bezat42) Mij in het43) beginsel Zijns wegs,44) voor Zijn werken,45) van toen aan.46)
23)Ik ben van eeuwigheid af gezalfd47) geweest; van den aanvang, van de oudheden48) der aarde aan.
24)Ik was geboren,49) als de afgronden nog niet waren, als nog geen fonteinen waren, zwaar van water;50)
25)Aleer de bergen ingevest51) waren, voor de heuvelen was Ik geboren.
26)Hij52) had de aarde nog niet gemaakt,53) noch de velden,54) noch de aanvang van de stofjes der wereld.55)
27)Toen Hij de hemelen bereidde, was Ik daar; toen Hij een cirkel56) over57) het vlakke des afgronds beschreef;
28)Toen Hij de opperwolken van boven vestigde;58) toen Hij de fonteinen des afgronds vastmaakte;59)
29)Toen Hij der zee haar perk60) zette, opdat de wateren Zijn bevel61) niet zouden overtreden; toen Hij de grondvesten der aarde stelde;62)
30)Toen was Ik een voedsterling63) bij Hem, en Ik was dagelijks64) Zijn vermakingen,65) te aller tijd voor Zijn aangezicht spelende;
31)Spelende66) in de wereld Zijns aardrijks, en Mijn vermakingen zijn met de mensenkinderen.67)
32)Nu dan, kinderen! hoort naar Mij; want welgelukzalig zijn zij, die Mijn wegen68) bewaren.
33)Hoort de tucht, en wordt wijs, en verwerpt69) die niet.
34)Welgelukzalig is de mens, die naar Mij hoort, dagelijks70) wakende aan Mijn poorten, waarnemende de posten Mijner deuren.
35)Want die Mij vindt, vindt het leven, en trekt71) een welgevallen van den HEERE.
36)Maar die tegen Mij zondigt, doet zijn ziel geweld72) aan; allen, die Mij haten,73) hebben den dood lief.74)