< Spreuken 24 >
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31
1)Zijt niet nijdig1) over de boze lieden,2) en laat u niet gelusten, om bij hen te zijn.
2)Want hun hart bedenkt verwoesting,3) en hun lippen spreken moeite.
3)Door wijsheid wordt een huis4) gebouwd, en door verstandigheid bevestigd;
4)En door wetenschap worden de binnenkameren vervuld met alle kostelijk en liefelijk goed.
5)Een wijs man is sterk;5) en een man van wetenschap maakt de kracht6) vast.
6)Want door wijze7) raadslagen zult gij voor u den krijg8) voeren, en in de veelheid9) der raadgevers is de overwinning.10)
7)Alle wijsheid11) is voor den dwaze te hoog;12) hij zal in de poort13) zijn mond niet opendoen.14)
8)Die denkt om kwaad te doen, dien zal men een meester15) van schandelijke16) verdichtselen noemen.
9)De gedachte der dwaasheid17) is zonde; en een spotter is den mens een gruwel.
10)Vertoont gij u slap18) ten dage der benauwdheid,19)20) uw kracht is nauw.
11)Red21) degenen, die ter dood gegrepen zijn;22) want zij23) wankelen24) ter doding, zo gij u onthoudt.
12)Wanneer gij zegt: Ziet, wij weten dat niet;25) zal Hij, Die de harten weegt,26) dat niet merken? En Die uwe ziel gadeslaat,27) zal Hij het niet weten?28) Want Hij zal den mens29) vergelden naar zijn werk.
13)Eet honig,30) mijn zoon! want hij is goed, en honigzeem is zoet voor uw gehemelte.31)
14)Zodanig32) is de kennis der wijsheid voor uw ziel; als gij ze vindt,33) zo zal er beloning34) wezen, en uw verwachting35) zal niet afgesneden worden.
15)Loer niet, o goddeloze! op de woning des rechtvaardigen; verwoest36) zijn legerplaats niet.
16)Want de rechtvaardige zal zevenmaal37) vallen,38) en opstaan;39) maar de goddelozen zullen in het kwaad40) nederstruikelen.
17)Verblijd u niet, als uw vijand valt;41) en als hij nederstruikelt, laat uw hart zich niet verheugen;
18)Opdat het de HEERE niet zie, en het kwaad zij42) in Zijn ogen en Hij Zijn toorn van hem afkere.43)
19)Ontsteek u niet over de boosdoeners; zijt niet nijdig over de goddelozen.
20)Want de kwade zal geen beloning44) hebben, de lamp45) der goddelozen zal uitgeblust worden.
21)Mijn zoon! vrees den HEERE en den koning; vermeng u niet met hen,46) die naar verandering staan;
22)Want hun verderf zal haastelijk ontstaan; en wie weet47) hun beider48) ondergang?
23)Deze spreuken zijn ook van de wijzen.49) Het aangezicht50) in het gericht te kennen, is niet goed.51)
24)Die tot den goddeloze zegt: Gij zijt rechtvaardig; dien zullen de volken52) vervloeken, de natien zullen hem gram zijn.
25)Maar voor degenen, die hem53) bestraffen, zal liefelijkheid54) zijn; en de zegen55) des goeds zal op hen komen.56)
26)Men zal de lippen57) kussen desgenen, die rechte woorden antwoordt.
27)Beschik58) uw werk daarbuiten, en bereid het voor u op den akker, en bouw59) daarna uw huis.
28)Wees niet zonder oorzaak60) getuige tegen uw naaste; want zoudt gij verleiden61) met uw lip?62)
29)Zeg niet: Gelijk als hij mij gedaan heeft, zo zal ik hem doen; ik zal een ieder vergelden naar zijn werk.
30)Ik ging voorbij den akker eens luiaards, en voorbij den wijngaard van een verstandeloos63) mens;
31)En ziet, hij was gans64) opgeschoten van distelen; zijn gedaante was met netelen bedekt, en zijn stenen scheidsmuur65) was afgebroken.
32)Als ik dat aanschouwde, nam ik het66) ter harte; ik zag het, en nam onderwijzing67) aan;
33)Een weinig slapens,68) een weinig sluimerens, en weinig handvouwens, al nederliggende;
34)Zo zal uw armoede u overkomen, als een wandelaar, en uw velerlei gebrek als een gewapend69) man.