|
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
19
20
21
22
23
24
25
26
27
28
29
30
31
|
1) | Beroem u niet over den dag van morgen; want gij weet niet, wat de dag1) zal baren.2) |
2) | Laat u een vreemde prijzen, en niet uw mond; een onbekende, en niet uw lippen. |
3) | Een steen is zwaar, en het zand gewichtig; maar de toornigheid des dwazen is zwaarder3) dan die beide. |
4) | Grimmigheid en overloping4) van toorn is wreedheid;5) maar wie zal6) voor nijdigheid bestaan? |
5) | Openbare bestraffing is beter7) dan verborgene liefde.8) |
6) | De wonden9) des liefhebbers zijn getrouw;10) maar de kussingen11) des haters zijn af te bidden.12) |
7) | Een verzadigde ziel13) vertreedt14) het honigzeem;15) maar aan een hongerige ziel is alle bitter zoet. |
8) | Gelijk een vogel is, die16) uit zijn nest omdoolt, alzo is een man, die omdoolt17) uit zijn plaats. |
9) | Olie18) en reukwerk verblijdt het hart; alzo is de zoetigheid van iemands vriend, vanwege20) den raad der ziel.19) |
10) | Verlaat uw vriend, noch den vriend uws vaders niet; en ga21) ten huize uws broeders niet22) op den dag van uw tegenspoed. Beter is een gebuur die nabij is, dan een broeder, die verre is. |
11) | Zijt wijs, mijn zoon, en verblijd mijn hart; opdat ik mijn smader23) wat te antwoorden24) heb. |
12) | De kloekzinnige25) ziet het kwaad, en verbergt zich; de slechten gaan henen door, en worden gestraft. |
13) | Als26) iemand voor een vreemde borg geworden is, neem zijn kleed, en pand hem voor een onbekende vrouw. |
14) | Die zijn vriend zegent27) met luider stem,28) zich des morgens vroeg opmakende, het zal29) hem tot een vloek gerekend worden.30)31) |
15) | Een gedurige druiping ten dage des slagregens en een kijfachtige huisvrouw32) zijn even gelijk.33) |
16) | Elkeen, die haar34) verbergt, zou den wind verbergen, en de olie35) zijner rechterhand,36) die roept.37) |
17) | Ijzer scherpt men met ijzer; alzo scherpt een man het aangezicht38) zijns naasten. |
18) | Die den vijgeboom39) bewaart, zal zijn vrucht eten; en die zijn heer waarneemt, zal geeerd40) worden. |
19) | Gelijk41) in het water het aangezicht is tegen het aangezicht, alzo is des mensen hart tegen den mens. |
20) | De hel42) en het verderf worden niet verzadigd;43) alzo worden de ogen44) des mensen niet verzadigd. |
21) | De smeltkroes45) is voor het zilver, en de oven voor het goud; alzo is een man naar zijn lof te proeven.46) |
22) | Al47) stiet gij den dwaas in een mortier met een stamper, in het midden van het gestoten graan, zijn dwaasheid zou van hem niet afwijken. |
23) | Zijt naarstig, om het aangezicht49) uwer schapen te kennen; zet uw hart50) op de kudden.48) |
24) | Want de schat is niet tot in eeuwigheid; of zal de kroon51) van geslacht tot geslacht zijn? |
25) | Als het gras zich openbaart, en de grasscheuten gezien worden, laat de kruiden52) der bergen verzameld worden. |
26) | De lammeren53) zullen zijn tot uw kleding, en de bokken de prijs54) des velds. |
27) | Daartoe zult gij genoegzaamheid van geitenmelk hebben tot uw spijze,55) tot spijze van uw huis,56) en leeftocht57) uwer maagden. |