|
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
19
20
21
22
23
24
25
26
27
28
29
30
31
|
1) | Hoort, gij kinderen!1) de tucht2) des vaders, en merkt op, om verstand te weten. |
2) | Dewijl ik ulieden goede leer geve,3) verlaat4) mijn wet niet.5) |
3) | Want ik was mijns vaders zoon,6) teder,7) en een enige8) voor het aangezicht mijner moeder. |
4) | Hij nu leerde mij, en zeide tot mij: Uw hart houde mijn woorden vast, onderhoud mijn geboden, en leef.9) |
5) | Verkrijg wijsheid, verkrijg verstand; vergeet niet,10) en wijk niet van de redenen mijns monds.11) |
6) | Verlaat12) ze niet, en zij zal u behoeden; heb ze lief, en zij zal u bewaren. |
7) | De wijsheid is het voornaamste;13) verkrijg dan wijsheid, en verkrijg verstand met al uw bezitting.14) |
8) | Verhef ze,15) en zij zal u verhogen; zij zal u vereren,16) als gij haar omhelzen zult. |
9) | Zij zal uw hoofd een aangenaam17) toevoegsel geven, een sierlijke kroon18) zal zij u leveren. |
10) | Hoor, mijn zoon! en neem mijn redenen aan, en de jaren19) des levens zullen u vermenigvuldigd worden. |
11) | Ik onderwijs u in den weg der wijsheid; ik doe u treden in de rechte sporen.20) |
12) | In uw gaan zal uw tred niet21) benauwd worden,22) en indien gij loopt, zult gij niet struikelen. |
13) | Grijp de tucht23) aan, laat niet af;24) bewaar ze,25) want zij is uw leven.26) |
14) | Kom niet op het pad der goddelozen, en treed niet op den weg der bozen. |
15) | Verwerp dien,27) ga er niet door; wijk er van, en ga voorbij. |
16) | Want zij slapen niet,28) zo zij geen kwaad gedaan hebben; en hun slaap wordt weggenomen, zo zij niet iemand hebben doen struikelen.29) |
17) | Want zij eten brood30) der goddeloosheid,31) en drinken wijn van enkel geweld.32) |
18) | Maar het pad der rechtvaardigen is gelijk een schijnend licht,33) voortgaande en lichtende tot den vollen dag34) toe. |
19) | De weg der goddelozen is als donkerheid,35) zij weten niet,36) waarover37) zij struikelen zullen. |
20) | Mijn zoon! merk op mijn woorden, neig uw oor tot mijn redenen. |
21) | Laat ze niet wijken38) van uw ogen, behoud ze in het midden uws harten. |
22) | Want zij zijn39) het leven40) dengenen, die ze vinden, en een medicijn41) voor hun gehele42) vlees. |
23) | Behoed uw hart43) boven44) al wat te bewaren is, want daaruit zijn de uitgangen45) des levens. |
24) | Doe de verkeerdheid46) des monds van u weg, en doe de verdraaidheid der lippen verre van u. |
25) | Laat uw ogen47) rechtuit zien, en uw oogleden zich recht voor u48) heen houden. |
26) | Weeg49) den gang50) uws voets, en laat al uw wegen wel gevestigd51) zijn. |
27) | Wijk niet52) ter rechter hand of ter linkerhand, wend uw voet af van het kwade. |