< Spreuken 14 >
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31
1)Elke wijze1) vrouw bouwt2) haar huis; maar die zeer dwaas is,3) breekt het af met haar handen.4)
2)Die in zijn oprechtheid5) wandelt, vreest den HEERE; maar die afwijkt6) in zijn wegen,7) veracht Hem.8)
3)In den mond des dwazen is een roede9) des hoogmoeds; maar de lippen der wijzen bewaren hen.10)
4)Als er geen ossen zijn,11) zo is de krib rein;12) maar door de kracht van den os is der inkomsten veel.
5)Een waarachtig13) getuige zal niet liegen; maar een vals getuige blaast14) leugens.
6)De spotter zoekt wijsheid, en er is gene;15) maar de wetenschap is voor den verstandige licht.16)
7)Ga weg van de tegenwoordigheid eens zotten mans; want gij zoudt bij hem geen lippen17) der wetenschap merken.
8)De wijsheid des kloekzinnigen is zijn weg18) te verstaan; maar dwaasheid der zotten is bedriegerij.19)
9)Elke dwaas zal de schuld20) verbloemen;21) maar onder de oprechten is goedwilligheid.22)
10)Het hart kent zijn eigen23) bittere droefheid;24) en een vreemde zal zich met deszelfs25) blijdschap niet vermengen.
11)Het huis26) der goddelozen zal verdelgd worden; maar de tent27) der oprechten zal bloeien.
12)Er is een weg,28) die iemand29) recht schijnt; maar het laatste30) van dien zijn wegen31) des doods.
13)Het hart zal ook in het lachen32) smart hebben;33) en het laatste34) van die blijdschap35) is droefheid.
14)Die afkerig36) van hart is, zal van zijn wegen37) verzadigd38) worden; maar een goed man van zichzelven.39)
15)De slechte gelooft alle woord;40) maar de kloekzinnige merkt op41) zijn gang.
16)De wijze vreest, en wijkt van het kwade; maar de zot is oplopende42) toornig, en zorgeloos.
17)Die haastig43) is tot toorn, zal dwaasheid doen; en een man van schandelijke44) verdichtselen zal gehaat worden.
18)De slechten erven45) dwaasheid; maar de kloekzinnigen zullen zich met wetenschap46) kronen.
19)De kwaden buigen47) voor het aangezicht der goeden neder, en de goddelozen voor de poorten48) des rechtvaardigen.
20)De arme wordt zelfs van zijn vriend49) gehaat; maar de liefhebbers des rijken zijn vele.
21)Die zijn naaste50) veracht,51) zondigt; maar die zich der nederigen52) ontfermt, die is welgelukzalig.
22)Dwalen53) zij niet,54) die kwaad55) stichten? Maar weldadigheid56) en trouw is voor degenen, die goed stichten.
23)In allen57) smartelijken arbeid is overschot;58) maar het woord59) der lippen strekt alleen tot gebrek.
24)Der wijzen kroon60) is hun rijkdom;61) de dwaasheid der zotten62) is dwaasheid.63)
25)Een waarachtig64) getuige redt65) de zielen;66) maar die leugens67) blaast, is een bedrieger.68)
26)In de vreze des HEEREN is een sterk69) vertrouwen, en Hij zal Zijn kinderen70) een Toevlucht wezen.
27)De vreze des HEEREN is een springader71) des levens, om af te wijken van de strikken72) des doods.
28)In de menigte des volks is des konings heerlijkheid; maar in gebrek van volk is eens vorsten73) verstoring.
29)De lankmoedige74) is groot75) van verstand; maar die haastig is76) van gemoed, verheft77) de dwaasheid.
30)Een gezond78) hart is het leven79) des vleses;80) maar nijd is verrotting der beenderen.81)
31)Die den arme verdrukt,82) smaadt deszelfs83) Maker; maar die zich des nooddruftigen ontfermt, eert Hem.
32)De goddeloze zal heengedreven worden in zijn kwaad;84) maar de rechtvaardige betrouwt85) zelfs in zijn dood.86)
33)Wijsheid rust87) in het hart des verstandigen; maar wat in het binnenste der zotten is,88) wordt bekend.
34)Gerechtigheid verhoogt89) een volk, maar de zonde is een schandvlek90) der natien.
35)Het welbehagen des konings is over een verstandigen knecht;91) maar zijn verbolgenheid zal zijn over dengene, die beschaamd92) maakt.