< Spreuken 18 >
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31
1)Die zich afzondert,1) tracht naar wat begeerlijks;2) hij vermengt zich in alle3) bestendige wijsheid.
2)De zot heeft geen lust aan verstandigheid, maar daarin,4) dat zijn hart5) zich ontdekt.
3)Als de goddeloze komt, komt ook de verachting6) en met schande7) versmaadheid.
4)De woorden van den mond eens mans8) zijn diepe wateren;9) en de springader der wijsheid is een uitstortende10) beek.
5)Het is niet goed,11) het aangezicht12) des goddelozen aan te nemen, om den rechtvaardige13) in het gericht te buigen.
6)De lippen14) des zots komen in twist, en zijn mond roept naar slagen.15)
7)De mond des zots is hemzelven16) een verstoring, en zijn lippen een strik17) zijner ziel.
8)De woorden des oorblazers zijn als dergenen, die geslagen18) zijn, en die dalen in het binnenste19) des buiks.20)
9)Ook die zich slap21) aanstelt in zijn werk, die is een broeder22) van een doorbrenger.23)
10)De Naam24) des HEEREN is een Sterke Toren;25) de rechtvaardige zal daarhenen lopen,26) en in een Hoog Vertrek gesteld worden.
11)Des rijken27) goed is de stad zijner sterkte, en als een verheven muur in zijn inbeelding.28)
12)Voor de verbreking29) zal des mensen hart zich verheffen; en de nederigheid gaat voor de eer.
13)Die antwoord geeft,30) eer hij zal gehoord hebben, dat is hem dwaasheid31) en schande.
14)De geest32) eens mans zal zijn krankheid33) ondersteunen; maar een verslagen geest,34) wie zal dien35) opheffen?36)
15)Het hart der verstandigen37) bekomt wetenschap, en het oor der wijzen zoekt wetenschap.
16)De gift des mensen maakt hem ruimte,38) en zij geleidt hem voor het aangezicht der groten.39)
17)Die de eerste40) is in zijn twistzaak, schijnt rechtvaardig41) te zijn; maar zijn naaste42) komt,43) en hij onderzoekt44) hem.45)
18)Het lot46) doet de geschillen ophouden, en maakt scheiding tussen machtigen.47)
19)Een broeder is wederspanniger48) dan een sterke stad;49) en de geschillen50) zijn als een grendel51) van een paleis.
20)Van de vrucht52) van ieders mond zal zijn buik53) verzadigd worden; hij zal verzadigd worden van de inkomst54) zijner lippen.
21)Dood en leven zijn in het geweld55) der tong; en een ieder, die ze56) liefheeft,57) zal haar vrucht58) eten.59)
22)Die een vrouw60) gevonden heeft, heeft een goede zaak gevonden, en hij heeft welgevallen getrokken61) van den HEERE.
23)De arme spreekt smekingen; maar de rijke antwoordt harde dingen.
24)Een man,62) die vrienden heeft, heeft zich vriendelijk te houden;63) want er is een liefhebber, die meer aankleeft64) dan een broeder.