|
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
19
20
21
22
23
24
25
26
27
28
29
30
31
|
1) | Die zich afzondert,1) tracht naar wat begeerlijks;2) hij vermengt zich in alle3) bestendige wijsheid. |
2) | De zot heeft geen lust aan verstandigheid, maar daarin,4) dat zijn hart5) zich ontdekt. |
3) | Als de goddeloze komt, komt ook de verachting6) en met schande7) versmaadheid. |
4) | De woorden van den mond eens mans8) zijn diepe wateren;9) en de springader der wijsheid is een uitstortende10) beek. |
5) | Het is niet goed,11) het aangezicht12) des goddelozen aan te nemen, om den rechtvaardige13) in het gericht te buigen. |
6) | De lippen14) des zots komen in twist, en zijn mond roept naar slagen.15) |
7) | De mond des zots is hemzelven16) een verstoring, en zijn lippen een strik17) zijner ziel. |
8) | De woorden des oorblazers zijn als dergenen, die geslagen18) zijn, en die dalen in het binnenste19) des buiks.20) |
9) | Ook die zich slap21) aanstelt in zijn werk, die is een broeder22) van een doorbrenger.23) |
10) | De Naam24) des HEEREN is een Sterke Toren;25) de rechtvaardige zal daarhenen lopen,26) en in een Hoog Vertrek gesteld worden. |
11) | Des rijken27) goed is de stad zijner sterkte, en als een verheven muur in zijn inbeelding.28) |
12) | Voor de verbreking29) zal des mensen hart zich verheffen; en de nederigheid gaat voor de eer. |
13) | Die antwoord geeft,30) eer hij zal gehoord hebben, dat is hem dwaasheid31) en schande. |
14) | De geest32) eens mans zal zijn krankheid33) ondersteunen; maar een verslagen geest,34) wie zal dien35) opheffen?36) |
15) | Het hart der verstandigen37) bekomt wetenschap, en het oor der wijzen zoekt wetenschap. |
16) | De gift des mensen maakt hem ruimte,38) en zij geleidt hem voor het aangezicht der groten.39) |
17) | Die de eerste40) is in zijn twistzaak, schijnt rechtvaardig41) te zijn; maar zijn naaste42) komt,43) en hij onderzoekt44) hem.45) |
18) | Het lot46) doet de geschillen ophouden, en maakt scheiding tussen machtigen.47) |
19) | Een broeder is wederspanniger48) dan een sterke stad;49) en de geschillen50) zijn als een grendel51) van een paleis. |
20) | Van de vrucht52) van ieders mond zal zijn buik53) verzadigd worden; hij zal verzadigd worden van de inkomst54) zijner lippen. |
21) | Dood en leven zijn in het geweld55) der tong; en een ieder, die ze56) liefheeft,57) zal haar vrucht58) eten.59) |
22) | Die een vrouw60) gevonden heeft, heeft een goede zaak gevonden, en hij heeft welgevallen getrokken61) van den HEERE. |
23) | De arme spreekt smekingen; maar de rijke antwoordt harde dingen. |
24) | Een man,62) die vrienden heeft, heeft zich vriendelijk te houden;63) want er is een liefhebber, die meer aankleeft64) dan een broeder. |