< Jesaja 34 >
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 64 65 66
1)Nadert, gij heidenen, om te horen, en gij volken, luistert toe; de aarde hore, en haar volheid,1) de wereld en al wat daaruit voortkomt.2)
2)Want de verbolgenheid des HEEREN is over3) al de heidenen,4) en grimmigheid over al hun heir;3) Hij heeft hen verbannen,5) Hij heeft ze ter slachting overgegeven.
3)En hun verslagenen6) zullen weggeworpen worden,7) en van hun dode lichamen zal hun stank opgaan; en de bergen zullen smelten8) van hun bloed.9)
4)En al het heir der hemelen zal uitteren,10) en de hemelen zullen toegerold11) worden, gelijk een boek, en al hun heir zal afvallen,12) gelijk een blad van den wijnstok afvalt, en gelijk een vijg afvalt van den vijgeboom.
5)Want Mijn zwaard13) is dronken14) geworden in den hemel; ziet, het zal ten oordeel15) nederdalen op Edom,16) en op het volk, hetwelk Ik17) verbannen heb.
6)Het zwaard des HEEREN is vol van bloed, het is vet geworden van smeer, van het bloed18) der lammeren19) en der bokken, van het smeer der nieren van de rammen; want de HEERE heeft een slachtoffer20) te Bozra,21) en een grote slachting in het land der Edomieten.
7)En de eenhoornen22) zullen met hen23) afgaan,24) en de varren met de stieren;25) en hun land26) zal doordronken zijn van het bloed,27) en hun stof28) zal van het smeer29) vet gemaakt worden.
8)Want het zal zijn de dag der wraak30) des HEEREN, een jaar der vergeldingen, om Sions twistzaak.31)
9)En hun beken32) zullen in pek33) verkeerd worden, en hun stof34) in zwavel; ja, hun aarde zal tot brandend pek worden.
10)Het zal des nachts35) of des daags niet uitgeblust worden, tot in der eeuwigheid zal zijn rook opgaan;36) van geslacht tot geslacht zal het woest zijn, tot in eeuwigheid der eeuwigheden zal niemand daar doorgaan.
11)Maar de roerdomp37) en de nachtuil zullen het erfelijk bezitten, en de schuifuit, en de raaf zal daarin wonen; want Hij38) zal een richtsnoer39) der woestigheid over hen trekken, en een richtlood40) der ledigheid.
12)Hun41) edelen42) (doch zij43) zijn er niet) zullen zij tot44) het koninkrijk roepen, maar al hun vorsten zullen niets zijn.45)
13)En in hun paleizen zullen doornen opgaan,46) netelen en distelen in hun vestingen; en het zal een woning47) der draken zijn, een zaal voor de jongen48) der struisen.
14)En de wilde dieren der woestijnen49) zullen de wilde dieren der eilanden49) daar ontmoeten, en de duivel50) zal zijn metgezel toeroepen; ook zal het nachtgedierte51) zich aldaar nederzetten, en het zal een rustplaats voor zich vinden.
15)Daar zal de wilde meerle52) nestelen en leggen,53) en haar jongen uitbikken,54) en onder haar schaduw55) vergaderen; ook zullen aldaar de gieren met elkaar56) verzameld worden.
16)Zoekt in het boek des HEEREN,57) en leest; niet een58) van dezen zal er feilen, het een noch59) het ander zal men missen; want mijn mond zelf60) heeft het geboden, en Zijn Geest61) Zelf zal ze samenbrengen.62)
17)Want Hij Zelf heeft voor hen63) het lot geworpen, en Zijn hand heeft het hun64) uitgedeeld met het richtsnoer; tot in der eeuwigheid65) zullen zij dat erfelijk bezitten, van geslacht tot geslacht zullen zij daarin wonen.