|
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
19
20
21
22
23
24
25
26
27
28
29
30
31
32
33
34
35
36
37
38
39
40
41
42
43
44
45
46
47
48
49
50
51
52
53
54
55
56
57
58
59
60
61
62
63
64
65
66
|
1) | HEERE! Gij zijt mijn God,1) U zal ik verhogen, Uw Naam zal ik loven, want Gij hebt wonder gedaan;2) Uw raadslagen van verre3) zijn waarheid en vastigheid.4) |
2) | Want Gij hebt5) van de stad6) een steenhoop gemaakt;7) de vaste stad tot een vervallen hoop; het paleis der vreemdelingen, dat het geen stad meer zij, in eeuwigheid zal zij niet herbouwd worden. |
3) | Daarom zal U een machtig volk8) eren, de stad der tirannische volken9) zal U vrezen. |
4) | Want12) Gij zijt den arme10) een Sterkte geweest, een Sterkte den nooddruftige, als hem bange was; een Toevlucht tegen den vloed, een Schaduw tegen de hitte; want het blazen13) der tirannen is als een vloed tegen een wand.11) |
5) | Gelijk de hitte14) in een dorre plaats, zult Gij de onstuimigheid der vreemdelingen nederdrukken; gelijk de hitte door de schaduw15) ener dikke wolk, zal het gezang16) der tirannen vernederd worden. |
6) | En de HEERE17) der heirscharen zal op dezen berg18) allen volken19) een vetten20) maaltijd maken, een maaltijd van reinen21) wijn, van vet22) vol mergs, van reine wijnen, die gezuiverd zijn. |
7) | En Hij zal op dezen berg verslinden23) het bewindsel24) des aangezichts, waarmede alle volken bewonden zijn, en het deksel,25) waarmede alle natien bedekt zijn. |
8) | Hij zal den dood verslinden26) tot overwinning,27) en de Heere HEERE zal de tranen van alle aangezichten28) afwissen; en Hij zal de smaadheid Zijns volks van de ganse aarde29) wegnemen; want de HEERE heeft het gesproken. |
9) | En men zal te dien dage zeggen: Ziet, Deze30) is onze God; wij hebben Hem verwacht, en Hij zal ons zalig maken.31) Deze is de HEERE, wij hebben Hem verwacht, wij zullen ons verheugen en verblijden in Zijn zaligheid.32) |
10) | Want de hand33) des HEEREN zal op dezen berg rusten; maar Moab34) zal onder Hem35) verdorst worden, gelijk het stro verdorst wordt tot mest.36) |
11) | En Hij zal37) Zijn handen38) uitbreiden in het midden van hen, gelijk als een zwemmer die uitbreidt om te zwemmen, en Hij zal hun hoogmoed vernederen met de lagen40) hunner handen.39) |
12) | En Hij zal de hoge vesten41) uwer muren42) buigen, vernederen, ja, Hij zal ze43) ter aarde44) tot het stof toe doen reiken. |