|
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
19
20
21
22
23
24
25
26
27
28
29
30
31
32
33
34
35
36
37
38
39
40
41
42
43
44
45
46
47
48
49
50
51
52
53
54
55
56
57
58
59
60
61
62
63
64
65
66
|
1) | Alzo zegt de HEERE: Bewaart het recht,1) en doet gerechtigheid;2) want3) Mijn heil4) is nabij om te komen, en Mijn gerechtigheid5) om geopenbaard te worden. |
2) | Welgelukzalig is de mens, die zulks doet,6) en des mensen kind, dat daaraan vasthoudt; die den sabbat houdt,7) zodat gij dien niet ontheiligt, en die zijn hand bewaart van enig kwaad te doen. |
3) | En de vreemde,8) die zich tot den HEERE gevoegd heeft, spreke niet,9) zeggende: De HEERE heeft mij gans en al van Zijn volk gescheiden; en de gesnedene zegge niet: Ziet, ik ben een dorre boom.10) |
4) | Want alzo zegt de HEERE van de gesnedenen,11) die Mijn sabbatten houden, en verkiezen hetgeen, waartoe Ik lust heb, en vasthouden aan Mijn verbond; |
5) | Ik zal hen ook in Mijn huis13) en binnen Mijn muren14) een plaats15) en een naam geven, beter dan der zonen16) en dan der dochteren; een eeuwigen naam zal Ik een ieder van hen geven,17) die niet uitgeroeid zal worden.12) |
6) | En de vreemden,18) die zich tot den HEERE voegen, om Hem te dienen, en om den Naam des HEEREN lief te hebben, om Hem tot knechten te zijn; al wie den sabbat houdt,19) dat hij dien niet ontheilige, en die aan Mijn verbond vasthouden; |
7) | Die zal Ik ook brengen tot Mijn heiligen berg,20) en Ik zal hen verheugen in Mijn bedehuis;21) hun brandoffers22) en hun slachtoffers zullen aangenaam wezen op Mijn altaar;23) want Mijn huis zal een bedehuis genoemd worden24) voor alle volken.25) |
8) | De Heere HEERE, Die de verdrevenen van Israel26) vergadert, spreekt: Ik zal tot hem nog meer27) vergaderen, nevens hen, die tot hem vergaderd zijn.28)29) |
9) | Al30) gij gedierten31) des velds, komt om te eten, ja, al gij gedierten in het woud! |
10) | Hun32) wachters33) zijn allen blind,34) zij weten niet; zij allen zijn stomme honden,35) zij kunnen niet bassen; zij zijn slaperig, zij liggen neder, zij hebben het sluimeren lief. |
11) | En deze honden zijn sterk36) van begeerte, zij kunnen37) niet verzadigd worden, ja, het zijn herders, die niet verstaan kunnen; zij allen keren zich naar hun weg, elkeen39) naar zijn gewin,38) elk uit zijn einde. |
12) | Komt herwaarts, zeggen40) zij: ik zal wijn halen,41) en wij zullen sterken drank zuipen; en de dag van morgen42) zal zijn als deze, ja, groter,43) veel treffelijker. |