< Jesaja 21 >
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 64 65 66
1)De last1) der woestijn2) aan de zee. Gelijk de wervelwinden in het zuiden henen doorgaan,3) zal hij4) uit de woestijn5) komen, uit een vreselijk6) land.
2)Een hard gezicht7) is mij te kennen gegeven: die trouweloze handelt8) trouwelooslijk, en die verstoorder verstoort; trek op,9) o Elam!10) beleger ze,11) o Media!12) Ik heb al13) haar zuchting14) doen ophouden.
3)Daarom15) zijn mijn lendenen vol van grote krankheid, bange weeen hebben mij aangegrepen, gelijk de bange weeen van een, die baart; ik krom mij van horen,16) ik word ontsteld van het aanzien.
4)Mijn hart dwaalt,17) gruwen verschrikt mij, de schemering,18) waar ik naar verlangd19) heb, stelt20) Hij mij21) tot beving.
5)Bereid de tafel,22) zie toe,23) gij wachter!24) eet, drink; maakt u op,25) gij vorsten, bestrijkt26) het schild!
6)Want aldus27) heeft de Heere tot mij gezegd: Ga heen, zet een wachter,28) laat hem aanzeggen,29) wat hij ziet.
7)En hij zag30) een wagen,31) een paar ruiters, een wagen met ezels,32) een wagen met kemels; en hij merkte33) zeer nauw op, met grote opmerking.
8)En hij riep:34) Een leeuw,35) Heere! ik sta36) op den wachttoren geduriglijk bij dag, en op mijn hoede zet ik mij ganse nachten.
9)En zie nu,37) daar komt een wagen38) mannen, en een paar ruiters!39) Toen antwoordde hij,40) en zeide: Babel is gevallen, zij is gevallen! en al de gesneden beelden harer goden heeft Hij verbroken41) tegen de aarde.
10)O mijn dorsing,42) en de tarwe43) mijns dorsvloers! wat ik gehoord heb van den HEERE der heirscharen, den God Israels, dat heb ik ulieden aangezegd.
11)De last44) van Duma.45) Men roept tot mij46) uit Seir:47) Wachter!48) wat is er van den nacht?49) Wachter! wat is er van den nacht?
12)De wachter zeide:50) De morgenstond51) is gekomen, en het is nog nacht;52) wilt gijlieden vragen,53) vraagt;54) keert weder,55) komt.56)
13)De last tegen Arabie. In het woud57) van Arabie zult gijlieden vernachten, o gij reizende gezelschappen van Dedanieten!58)
14)Komt den dorstige59) tegemoet met water; de inwoners des lands van Thema60) zijn den vluchtende61) met zijn brood62) bejegend.
15)Want zij vluchten voor de zwaarden,63) voor het uitgetrokken zwaard, en voor den gespannen boog, en voor de zwarigheid des krijgs.
16)Want alzo heeft de HEERE tot mij gezegd: Nog binnen een jaar,64) gelijk de jaren65) eens dagloners zijn, zo zal de heerlijkheid66) van Kedar67) ten ondergaan.
17)En het overgebleven getal der schutters,68) de helden der Kedarenen,69) zullen minder worden,70) want de HEERE, de God Israels, heeft het gesproken.